Bestuurder onttrekt geld aan failliete vennootschap en weigert medewerking aan curator

Gerechtshof Amsterdam 8 oktober 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:2696

Een voormalig bestuurder van een failliete BV wordt veroordeeld wegens faillissementsfraude. Hij onttrekt ruim 22.000 euro aan de boedel terwijl schuldeisers onbetaald blijven. Ook weigert hij, ondanks herhaalde verzoeken, informatie aan de curator te verstrekken. Het gerechtshof legt een taakstraf van 180 uur op en een voorwaardelijke celstraf van 2 maanden. Daarnaast wordt een beroepsverbod van 5 jaar opgelegd.

Context van de zaak

In deze strafzaak staat een natuurlijke persoon terecht die als (middellijk) bestuurder betrokken is bij de vennootschap [bedrijf 1] B.V., welke op 14 juni 2016 failliet is verklaard. De verdachte is geboren in 1956 en heeft een achtergrond in het ontwikkelen van medische scansystemen, welke via een aantal rechtspersonen commercieel zijn geëxploiteerd. Gedurende het bestaan van [bedrijf 1] B.V. zijn aanzienlijke bedragen aan de boedel onttrokken en heeft de verdachte geweigerd cruciale informatie te verstrekken aan de curator. Na een veroordeling door de rechtbank Amsterdam in eerste aanleg, is door de verdachte hoger beroep ingesteld, hetgeen heeft geleid tot het onderhavige arrest van het gerechtshof Amsterdam.

Tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat hij zich in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2016 schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk door als bestuurder van een rechtspersoon:

  • lasten te verzwijgen en/of baten niet te verantwoorden;

  • geldbedragen aan de boedel te onttrekken;

  • geen deugdelijke administratie te voeren, te bewaren of aan de curator ter beschikking te stellen.

Daarnaast wordt hem verweten dat hij tussen 1 juli 2016 en 31 december 2017, in het faillissement van [bedrijf 1] B.V., opzettelijk heeft geweigerd inlichtingen te verstrekken aan de curator.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal stelt dat verdachte en zijn voormalig partner aanzienlijke bedragen vanuit [bedrijf 1] B.V. naar hun privérekeningen hebben overgemaakt, terwijl schuldeisers onbetaald bleven. Volgens het OM bedraagt de totale onttrekking € 296.587,35, zonder dat daar een zakelijke grondslag voor is. Deze handelingen hebben volgens het OM bijgedragen aan het faillissement van de vennootschap. Ook de administratie is niet volledig gevoerd of aangeleverd, en de verdachte heeft niet voldaan aan de verplichtingen die volgen uit de Faillissementswet. Het OM acht medeplegen van bedrieglijke bankbreuk bewezen, evenals het weigeren van inlichtingen in het faillissement.

Standpunt van de verdediging

De raadsman bepleit integrale vrijspraak. Hij voert aan dat de verdachte pas vanaf maart 2016 formeel bestuurder is en niet kan worden aangemerkt als feitelijk leidinggevende aan het tenlastegelegde handelen. Verder stelt de verdediging dat de verklaringen van de medeverdachte en de curator onbetrouwbaar zijn, dat de verdachte zich beschikbaar heeft gehouden voor de curator, en dat het handelen vóór juli 2016 niet onder het toepassingsbereik valt van het nieuwe artikel 194 Sr. Ten aanzien van feit 2 stelt de verdediging dat verdachte naar vermogen heeft geprobeerd aan zijn verplichtingen te voldoen.

Oordeel van het gerechtshof

Het hof verwerpt de verweren van de verdediging. De verklaringen van de medeverdachte en de curator worden als consistent, verifieerbaar en betrouwbaar beschouwd en worden ondersteund door andere dossierstukken. Hoewel het hof de verdachte vrijspreekt van feitelijk leidinggeven aan de volledige administratieovertredingen (1 primair), acht het hof wel bewezen dat de verdachte samen met zijn medeverdachte geld aan de boedel heeft onttrokken in de periode ná 1 oktober 2015, terwijl zij wisten dat [bedrijf 1] B.V. in zwaar financieel weer verkeerde.

De verdachte en zijn medeverdachte handelden als feitelijk bestuurders en hebben privégelden ontvangen uit de vennootschap terwijl schuldeisers (waaronder de Belastingdienst en de verhuurder van het bedrijfspand) onbetaald bleven. Volgens het hof is hiermee sprake van bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers. Eerder in 2016 is de verdachte formeel bestuurder geworden via een stichting en had hij feitelijk de leiding binnen de vennootschap.

Ten aanzien van feit 2 acht het hof bewezen dat de verdachte, ondanks herhaalde verzoeken van de curator, stelselmatig heeft geweigerd om administratie en inlichtingen te verstrekken. Het hof oordeelt dat artikel 194 Sr. (nieuw) van toepassing is, gelet op de aanvang van de tenlastegelegde periode op 1 juli 2016.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:

  • In de periode van 1 oktober 2015 tot en met 30 juni 2016, als (middellijk) bestuurder van een failliete vennootschap, tezamen met zijn medeverdachte, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers een bedrag van in totaal € 22.409,08 aan de boedel heeft onttrokken;

  • In de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2017, in het faillissement van [bedrijf 1] B.V., heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven aan de curator.

Strafoplegging

Het hof veroordeelt de verdachte tot een taakstraf van 180 uur. Daarnaast wordt een gevangenisstraf opgelegd van twee maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Bij het bepalen van de straf houdt het hof rekening met de ernst van de feiten, de schade aan schuldeisers en het handelsverkeer, alsook met het strafblad van de verdachte, waarin een eerdere veroordeling wegens soortgelijke feiten voorkomt. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn (bijna 4 jaar tussen vonnis en arrest), wordt de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk opgelegd.

Voorts legt het hof een beroepsverbod op van vijf jaar: de verdachte wordt ontzet van het recht om het beroep van bestuurder van een rechtspersoon uit te oefenen. Deze maatregel wordt openbaar gemaakt door melding aan de Kamer van Koophandel.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^