Hoge Raad geeft kader voor termijn instellen rechtsmiddel na verontschuldigbare termijnoverschrijding
/Hoge Raad 14 oktober 2025, ECLI:NL:HR:2025:1523
Als sprake is van een bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheid waardoor de verdachte het rechtsmiddel niet tijdig heeft ingesteld, mag van de verdachte worden verlangd dat hij zo spoedig mogelijk alsnog het rechtsmiddel instelt of doet instellen nadat die omstandigheid zich niet meer voordoet. Het alsnog (doen) instellen van het rechtsmiddel binnen de – in strafprocedures gebruikelijke – termijn van veertien dagen nadat de betreffende omstandigheid zich niet meer voordoet, geldt daarbij in elk geval als zo spoedig mogelijk.
Achtergrond
In deze zaak staat een verdachte terecht die door de politierechter is veroordeeld voor oplichting, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld in artikel 326 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis is op 17 oktober 2022 bij verstek gewezen door de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was bij die zitting niet aanwezig omdat hij op 15 oktober 2022 in Frankrijk is aangehouden en gedurende acht weken aldaar in detentie heeft verbleven. Hij stelt dat hij door deze detentie niet in staat was om tijdig hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de politierechter.
De verdachte heeft uiteindelijk op 6 januari 2023 hoger beroep ingesteld, derhalve ruim twee maanden na het verstrijken van de wettelijke beroepstermijn van veertien dagen na het vonnis. Volgens de verdachte is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding, nu hij tijdens zijn detentie in Frankrijk geen effectieve mogelijkheid had om het rechtsmiddel in te stellen. Hij verklaart pogingen te hebben ondernomen via zijn Franse advocaat om de Nederlandse autoriteiten te laten weten dat hij het niet eens was met de veroordeling en dat hij hoger beroep wilde instellen. Daarbij stelt hij onder andere in hongerstaking te zijn gegaan, en dat hem geen toegang tot telefonische communicatie is geboden. Zijn verzoek aan de Franse advocaat zou zijn genegeerd. Na zijn terugkeer in Nederland medio december 2022 heeft hij zich op 5 januari 2023 gemeld bij een advocaat, waarna op 6 januari 2023 het hoger beroep is ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet tijdig is ingesteld en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het hof verklaart de verdachte daarom niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Middel
Het middel in cassatie richt zich tegen het oordeel van het hof dat de termijnoverschrijding bij het instellen van hoger beroep niet verschoonbaar is. De verdediging betoogt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de omstandigheden van de detentie van de verdachte in Frankrijk, en zijn daaropvolgende pogingen om alsnog beroep in te stellen, niet kunnen worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die de termijnoverschrijding rechtvaardigt. De kern van het middel is dus dat het hof heeft miskend dat in dit geval sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 408 lid 1 sub b van het Wetboek van Strafvordering.
Beoordeling Hoge Raad
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit moet gebeuren. Die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep door de verdachte, zoals in dit geval, betekent in de regel dat dit hoger beroep niet-ontvankelijk is. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden, als sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden die de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (i) binnen de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een ander tijdstip begint of (ii) een zodanig ernstige beperking in het geestelijk en/of lichamelijk functioneren dat als gevolg daarvan het rechtsmiddel niet tijdig is ingesteld (vgl., in enigszins andere bewoordingen, HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587) of (iii) een situatie waarin de verdachte die de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerst, in strijd met artikel 366 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering niet een schriftelijke vertaling van de in die bepaling bedoelde mededeling in een voor hem begrijpelijke taal heeft ontvangen (vgl. HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1534). Met het oog op de rechtszekerheid die is vereist met betrekking tot de rechtsgeldigheid van het aanwenden van een rechtsmiddel, is het noodzakelijk om scherpe en vaste grenzen te trekken. (Vgl. HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:231.)
Als sprake is van een bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheid waardoor de verdachte het rechtsmiddel niet tijdig heeft ingesteld, mag van de verdachte worden verlangd dat hij zo spoedig mogelijk alsnog het rechtsmiddel instelt of doet instellen nadat die omstandigheid zich niet meer voordoet (vgl. HR 12 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2064). Het alsnog (doen) instellen van het rechtsmiddel binnen de – in strafprocedures gebruikelijke – termijn van veertien dagen nadat de betreffende omstandigheid zich niet meer voordoet, geldt daarbij in elk geval als zo spoedig mogelijk.
Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep tegen het op 17 oktober 2022 bij verstek gewezen vonnis op 6 januari 2023 is ingesteld. Daarnaast is het hof, in het licht van het namens de verdachte gevoerde verweer, ervan uitgegaan dat de verdachte, die bekend was met de zitting van de rechtbank van 17 oktober 2022, vanwege detentie in Frankrijk niet aanwezig was bij die zitting, dat de verdachte vanaf 15 oktober 2022 acht weken in detentie heeft verbleven, dat niet is gelukt om vanuit die detentie hoger beroep in te stellen en dat de verdachte medio december 2022 weer in Nederland was teruggekeerd. Op grond hiervan heeft het hof geoordeeld dat het hoger beroep niet binnen de wettelijke termijn is ingesteld en dat, nu het hoger beroep pas ongeveer drie weken na de terugkeer van de verdachte in Nederland is ingesteld, deze termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar is. Gelet op wat is vooropgesteld, geeft dat oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
Conclusie
De Hoge Raad verwerpt het beroep. Daarmee blijft het arrest van het gerechtshof Amsterdam in stand, en is de verdachte definitief niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. De zaak keert daarmee niet terug naar de inhoudelijke beoordeling van het vonnis van de politierechter.
Lees hier de volledige uitspraak.