Bedrijfsongeval: wanneer is sprake van voldoende feitelijk toezicht op een werknemer?

Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch 3 oktober 2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2820

Een liftmonteur overlijdt bij werkzaamheden in een liftput van een jacht in aanbouw. De werkgever had wel veiligheidsvoorzieningen en instructies, maar had nagelaten om de specifieke risico’s van werken in de liftput schriftelijk vast te leggen in de RI&E. Het hof acht alleen dat onderdeel bewezen en oordeelt dat de werkgever daardoor levensgevaar redelijkerwijs had kunnen voorzien. Voor andere verwijten in de Arbowetgeving en voor dood door schuld volgt vrijspraak. Er was volgens het hof sprake van voldoende feitelijk toezicht op de werknemer. De verdachte krijgt een voorwaardelijke geldboete van 5.000 euro.

Context van de zaak

De zaak betreft een bedrijfsongeval met dodelijke afloop, gepleegd op 18 mei 2022 te Vlissingen, binnen de bedrijfsactiviteiten van de verdachte rechtspersoon (een onderneming die liften ontwerpt, bouwt en installeert, in dit geval binnen de scheepsbouw). Het slachtoffer is een werknemer van de verdachte, werkzaam als liftmonteur. Hij was bezig in een liftput (de bodem van de liftschacht) van een ‘guestlift’ in een luxe jacht in aanbouw, om onder andere foto’s van een inspectiebox te maken van onder de liftkooi. Tijdens zijn werkzaamheden is de liftkooi omlaag gekomen, waardoor hij bekneld raakte en overleed.

De verdachte had reeds een risico‑inventarisatie & evaluatie (RI&E), gedateerd van 11 januari 2021, gebaseerd op een generieke RI&E‑module voor metaalbewerking. Deze RI&E bevatte echter geen specifieke beschrijving van de risico’s van werken in een liftput, noch van het overbruggen (uitschakelen) van veiligheidsvoorzieningen, noch van maatregelen om die risico’s te voorkomen. Na het ongeval is de onderneming deze aspecten wel in de RI&E verwerkt.

In eerste aanleg is de verdachte integrale vrijgesproken. Tegen dat vonnis is hoger beroep ingesteld door het Openbaar Ministerie.

Tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd, in twee categorieën:

  1. Overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop berustende voorschriften door medewerkers werkzaamheden te laten verrichten terwijl:

    • (gedachtestreepje 1) onvoldoende of niet regelmatig is gecontroleerd of de veiligheidsvoorzieningen adequaat functioneren (volgens artikel 3.2, tweede lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit),

    • (streepje 2) de arbeidsplaats (liftput) niet zodanig is ontworpen, ingericht etc. dat gevaar zoveel mogelijk is voorkomen (artikel 3.2, eerste lid),

    • (streepje 3) niet schriftelijk is vastgelegd in de RI&E welke specifieke risico’s in de liftput aanwezig waren en welke risicobeperkende maatregelen genomen moesten worden (artikel 5, eerste lid Arbowet),

    • (streepje 4) niet is gezorgd dat werknemers doeltreffend zijn ingelicht over de risico’s en maatregelen (artikel 8, eerste lid Arbowet),

    • (streepje 5) niet is toezien op naleving van instructies en het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (artikel 8, vierde lid Arbowet).
      Aldus zou levensgevaar of ernstige schade zijn ontstaan of te verwachten zijn.

  2. Dood door schuld: dat de verdachte door grove nalatigheid (aanmerkelijke onvoorzichtigheid) een werknemer werkzaamheden heeft laten verrichten met beknellingsrisico, zonder de noodzakelijke voorzieningen of toezicht, en zonder doeltreffende instructie, waardoor het slachtoffer is bekneld geraakt en overleden.

Het hof leest de tenlastelegging corrigerend waar nodig (correctie van casconummers etc.) en oordeelt dat de verdachte primair vrijspraak vordert, subsidiair een strafmaatverweer voert.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

Het OM stelt dat de risico’s van het werken in de liftput niet in de RI&E zijn meegenomen, zodat deze risico’s niet helder waren en ook niet met de werknemers zijn gecommuniceerd. De aanwezige veiligheidsvoorzieningen (zoals de weegvloer, DOM‑schakeling, noodstop) waren deels uitgeschakeld of overbrugd, al dan niet met medeweten van het slachtoffer. Ook ontbrak adequaat toezicht: de werknemer werkte alleen in een risicovolle omgeving, zonder iemand die op dat moment toezicht hield, zodat een kleine fout kon leiden tot een ramp. Het OM acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en vordert vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 100.000, waarvan € 25.000 voorwaardelijk, proeftijd twee jaren.

Standpunt van de verdediging

De verdediging pleit voor integrale vrijspraak. Zij voeren aan dat er voldoende veiligheidsvoorzieningen aanwezig en operationeel waren en dat het ongeval niet had kunnen plaatsvinden als de werknemer volgens vastgestelde protocollen had gehandeld. Het is niet duidelijk waarom het slachtoffer deze niet toepaste. Hoewel de specifieke risico’s in de liftput niet in de RI&E stonden, had dat volgens de verdediging niet geleid tot een redelijkerwijs te verwachten gevaar. De risico’s waren besproken in toolboxmeetings en werkinspecties, en de werknemer was ervaren. De verdediging bestrijdt dat sprake is van schuld of verwijtbaarheid van de onderneming.

Oordeel van het hof

Beoordeling feit 1 (Arbowet overtreding)
Het hof bespreekt elk gedachtestreepje afzonderlijk:

  • Tweede gedachtestreepje (artikel 3.2, eerste lid): veilige inrichting van de arbeidsplaats
    De lift was voorzien van diverse veiligheidsvoorzieningen: een hoofdschakelaar, inspectiebesturing van bovenaf, DOM‑schakeling (die beweging blokkeert wanneer de deuren open zijn), een weegvloer en een noodstop in de schacht.
    Het is echter vastgesteld dat de DOM‑schakeling en de weegvloer op het moment van het ongeval bewust waren overbrugd (uitgeschakeld) met medeweten van de werknemer. Deze voorzieningen functioneerden dus niet op dat moment. De overige voorzieningen werkten adequaat.
    Het hof oordeelt dat dit deel van de tenlastelegging niet bewezen is: het ongeval had niet kunnen gebeuren als de werknemer volgens het protocol gebruik had gemaakt van de voorzieningen. Dat hij dat niet deed, blijft onverklaard.
    Conclusie: niet bewezen.

  • Eerste gedachtestreepje (artikel 3.2, tweede lid): controle op werking voorzieningen
    De verdediging heeft gesteld dat tienmaal per jaar werkplekinspecties plaatsvinden op onverwachte momenten, uitgevoerd door managers, senior-monteurs of directie, en dat daaruit bleek dat de overige voorzieningen functioneerden. Uit het dossier blijkt geen tegenspraak.
    Omdat de overige voorzieningen inderdaad functioneerden (behalve de overbrugde systemen), acht het hof dit deelverwijt niet bewezen.
    Conclusie: niet bewezen.

  • Vierde gedachtestreepje (artikel 8, eerste lid): informatie/instructie werknemer
    De onderneming hield viermaal per jaar toolboxmeetings waarin beknellingsgevaar en preventiemaatregelen werden besproken. Tevens vonden er periodieke werkinspecties plaats waarbij veiligheidsinstructies werden gegeven. De werknemers (inclusief het slachtoffer) waren in de praktijk via senior-monteurs geïnformeerd over de gevaren van werken in een liftput.
    De verdediging voert aan dat hoewel er geen formeel opleidingsplan was, de informatieverstrekking en instructie in de praktijk effectief was.
    Het hof is van oordeel dat met de genoemde maatregelen voldoende is aangetoond dat werknemers doeltreffend zijn ingelicht.
    Conclusie: niet bewezen.

  • Vijfde gedachtestreepje (artikel 8, vierde lid): toezicht op naleving instructies
    Het hof is van oordeel dat de periodieke inspecties en controles voldoende toezicht vormden op de naleving van veiligheidsinstructies, en dat de eis dat er continu een toezichthouder naast een ervaren werknemer aanwezig moet zijn niet geldt. De jurisprudentie leert dat de vraag naar ‘voldoende feitelijk toezicht’ afhankelijk is van omstandigheden zoals de aard van de werkzaamheden, de ervaring van de werknemer en diens positie.
    In dit geval was de werknemer al vier jaar in dienst en als kundig monteur aangemerkt. De veiligheidssystemen waren aanwezig en voldoende. Het hof acht het toezicht adequaat.
    Conclusie: niet bewezen.

  • Derde gedachtestreepje (artikel 5, eerste lid Arbowet): vastlegging in RI&E
    Hier komt het hof tot een andere conclusie. De onderneming had geen schriftelijke vastlegging in de RI&E van de specifieke risico’s van werken in de liftput, noch van het overbruggen van veiligheidsvoorzieningen, noch van te treffen preventieve maatregelen. Ondanks dat het bedrijf deze gevaren in de praktijk erkende (via toolboxmeetings etc.) — en na het ongeval deze elementen in de RI&E heeft opgenomen — was het nalaten om dit vooraf schriftelijk te verankeren in de RI&E een tekortkoming.
    De onderneming moest redelijkerwijs weten dat door dit ontbreken levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid kon ontstaan of te verwachten was.
    Het hof acht dit onderdeel wél bewezen.
    Conclusie: bewezenverklaring.

Samenvattend: de verdachte wordt gedeeltelijk vrijgesproken voor de streepjes 1, 2, 4 en 5 van onder 1, maar wettig en overtuigend bewezen verklaard het derde streepje: het niet schriftelijk vastleggen van de risico’s en maatregelen in de RI&E.

Beoordeling feit 2 (dood door schuld)
Het hof hanteert de algemene maatstaf dat schuld (in strafrechtelijke zin) neerkomt op verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid, afgemeten naar wat in vergelijkbare omstandigheden van een normaal zorgvuldig handelend persoon mag worden verwacht, met inachtneming van de hoedanigheid van de verdachte.
De rechtbank en het hof onderzoeken of sprake is van een plichtsverwijt dat aan de verdachte kan worden toegerekend, en of tussen de fout en het overlijden voldoende oorzakelijk verband bestaat.

De onderdelen van het tenlastegelegde over beknellingsrisico, onvoldoende instructie of toezicht acht het hof niet bewezen, overeenkomstig zijn eerdere overwegingen.
De bewijslast is niet voldoende om aan te nemen dat de onderneming zodanig schuldig is aan het ongeval dat aan haar dood door schuld is toe te rekenen.
Derhalve spreekt het hof de verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Er is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 18 mei 2022 te Vlissingen, als werkgever, in strijd met artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet heeft gehandeld door niet schriftelijk vast te leggen in de RI&E welke specifieke risico’s aanwezig waren bij werken in de liftput en welke risicobeperkende maatregelen genomen moesten worden, terwijl daardoor, naar zij redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade voor de werknemer kon ontstaan of te verwachten was.

Niets anders of meer dan dit wordt bewezen verklaard. De overige tenlasteleggingen worden vrijgesproken.

Straftoemeting

De bewezen gedragingen kwalificeren als een overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die strafuitsluiting rechtvaardigen. De rechtspersoon is strafbaar op grond van artikel 51 Sr, omdat het handelt in de sfeer van de rechtspersoon en de nalatigheid te haar wordt toegerekend.

Bij de strafkeuze weegt het hof mee dat de onderneming op de meeste andere punten wel een degelijk veiligheidsbeleid voerde, dat de onderneming niet eerder is veroordeeld (volgens een uittreksel uit de Justitiële Informatiedienst) en dat het verzuim zich beperkt tot het schriftelijk verankeren van risico’s in de RI&E. Gelet op de draagkracht van de onderneming acht het hof een voorwaardelijke geldboete van € 5.000 passend. De boete wordt niet ten uitvoer gelegd, tenzij de onderneming binnen een proeftijd van 2 jaren opnieuw een strafbaar feit begaat.

Slotbeslissing

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en doet opnieuw recht:

  • Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, en spreekt de verdachte daarvan vrij.

  • Verklaart bewezen het onder 1 tenlastegelegde, voor zover zij betreft de overtreding van artikel 5, eerste lid, door het nalaten van schriftelijke vastlegging in de RI&E van de risico’s en maatregelen in een liftput.

  • Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, en spreekt haar daarvan vrij.

  • Kwalificeert het bewezenverklaarde als overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 Arbowet.

  • Veroordeelt de verdachte tot een voorwaardelijke geldboete van € 5.000, onder de voorwaarde dat de boete niet wordt geëffectueerd tenzij binnen 2 jaar een strafbaar feit wordt begaan.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^