Bankrekening als crimineel doorgeefluik: verdachte had geld ‘voorhanden’ maar niet ‘verworven’
/Hoge Raad 10 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:871
De verdachte stelde zijn bankpas en pincode beschikbaar aan een derde, waarna crimineel geld op zijn rekening werd gestort en direct werd opgenomen. Het hof veroordeelde hem voor schuldwitwassen (artikel 420quater lid 1 onder b Sr) wegens het ‘verwerven’ en ‘voorhanden hebben’ van € 9.958. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel over ‘voorhanden hebben’ juridisch juist en begrijpelijk is. Voor het ‘verwerven’ ontbreekt echter motivering over feitelijke zeggenschap. Toch leidt dit niet tot cassatie, omdat ‘voorhanden hebben’ zelfstandig de veroordeling draagt. De redelijke termijn is overschreden, maar zonder rechtsgevolg.
Achtergrond
In deze zaak is de verdachte, een jongvolwassene geboren in 1999, veroordeeld wegens schuldwitwassen van geldbedragen tot een totaal van € 9.958. De veroordeling door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden betreft een situatie waarbij de bankrekening van de verdachte is gebruikt voor het doorsluizen van crimineel geld. De verdachte heeft zijn bankpas en pincode afgegeven aan een derde persoon, aangeduid als [betrokkene 1], die hij oppervlakkig kende vanuit zijn werk bij een pizzeria. Deze derde beweerde dat hij geld van zijn broertje zou ontvangen en dat zijn bewindvoerder anders beslag zou leggen op het bedrag, reden waarom hij niet zijn eigen rekening kon gebruiken.
Op 9 september 2019 is aangeefster telefonisch benaderd door een persoon die zich voordeed als medewerker van ABN AMRO. Deze persoon wist haar ervan te overtuigen om in vier tranches een bedrag van € 9.958 over te maken naar de bankrekening van de verdachte. De aangifte kwalificeert deze handelingen als telefoonfraude. Vrijwel onmiddellijk na binnenkomst van deze bedragen vonden er contante opnames plaats met de bankpas van de verdachte. Camerabeelden toonden echter aan dat niet de verdachte, maar een ander persoon deze opnames verrichtte.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zijn bankpas bewust aan deze derde heeft gegeven in ruil voor een vergoeding van € 50, terwijl hij wist dat deze persoon geen toegang had tot een reguliere bankrekening. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld voor schuldwitwassen als bedoeld in artikel 420quater lid 1 onder b van het Wetboek van Strafrecht. De opgelegde straf betreft een taakstraf van 30 uur. Daarnaast is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd jegens de benadeelde partij.
Middel
Het in cassatie aangevoerde middel klaagt over de bewezenverklaring van de termen ‘voorhanden hebben’ en ‘verwerven’ van de geldbedragen. Volgens de verdediging heeft het hof onvoldoende gemotiveerd waarom de verdachte deze bedragen daadwerkelijk zou hebben verworven, en waarom aangenomen mocht worden dat hij de bedragen voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 420quater Sr.
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het ‘voorhanden hebben’ in de zin van artikel 420quater lid 1 onder b Sr vereist is dat de verdachte het voorwerp opzettelijk aanwezig heeft. Deze aanwezigheid vereist feitelijke zeggenschap, maar niet noodzakelijk directe fysieke beschikkingsmacht. Het begrip ‘voorhanden hebben’ strekt zich uit tot ieder feitelijk bezit, ongeacht titel of doel.
Voor ‘verwerven’ geldt dat het moet gaan om het verrichten van een handeling die leidt tot verkrijging van feitelijke zeggenschap over het voorwerp. Ook hiervoor is directe fysieke controle niet vereist, maar wel is nodig dat de betrokkene enige betrokkenheid heeft gehad bij het proces waarmee de zeggenschap werd verkregen.
De Hoge Raad overweegt dat het hof terecht heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijke zeggenschap had over het geld op zijn bankrekening. De verdachte had immers via internetbankieren inzicht in en controle over de rekening, ondanks dat hij de pas niet fysiek in bezit had op het moment van de opnames. Dit gebruik van zijn bankrekening als doorgeefluik voor gelden afkomstig uit misdrijf, met wetenschap of het redelijk vermoeden van criminele herkomst, levert het voorhanden hebben van deze geldbedragen op. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden voor schuldwitwassen op basis van voorhanden hebben.
Anders ligt dit voor de term ‘verwerven’. De Hoge Raad stelt vast dat het hof geen concrete feiten heeft vastgesteld die kunnen duiden op een actieve handeling van de verdachte gericht op het verkrijgen van feitelijke zeggenschap over het geld. Er is geen aanwijzing dat de verdachte zelf betrokken was bij de transacties die tot de ontvangst van het geld hebben geleid. Het oordeel dat de verdachte de geldbedragen heeft ‘verworven’ is daarom niet toereikend gemotiveerd.
Desondanks leidt dit gebrek niet tot cassatie. Het hof heeft immers zowel het ‘voorhanden hebben’ als het ‘verwerven’ bewezenverklaard en aangenomen dat sprake is van eendaadse samenloop. Nu de bewezenverklaring van het voorhanden hebben in stand blijft en de kwalificatie als schuldwitwassen daarop zelfstandig kan worden gebaseerd, heeft de verdachte geen belang bij zijn klacht ten aanzien van het ‘verwerven’.
Ten aanzien van overige klachten in het cassatiemiddel overweegt de Hoge Raad dat deze geen beantwoording vergen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Deze klachten worden daarom op grond van artikel 81 lid 1 Wet RO verworpen zonder nadere motivering.
Ambtshalve beoordeling
De Hoge Raad stelt vast dat tussen het instellen van cassatie en de uitspraak meer dan twee jaar is verstreken, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn oplevert als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM. Gelet op de opgelegde taakstraf van beperkte omvang ziet de Hoge Raad echter geen aanleiding hieraan andere rechtsgevolgen te verbinden dan deze constatering.
Conclusie
De Hoge Raad verwerpt het beroep. De bewezenverklaring van het voorhanden hebben van het geldbedrag van € 9.958 blijft in stand. Het oordeel van het hof dat de verdachte ook het geldbedrag heeft verworven is ontoereikend gemotiveerd, maar leidt niet tot cassatie nu het strafbare feit ook kan worden gebaseerd op het voorhanden hebben. De redelijke termijn is overschreden, maar dit leidt gelet op de strafmodaliteit niet tot een compensatie.
Lees hier de volledige uitspraak.