Zorgvuldigheid onder druk: rechtbank verklaart OM niet-ontvankelijk wegens zoekgeraakt ontnemingsdossier
/Rechtbank Zeeland-West-Brabant 9 december 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:8713
De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaart op 9 december 2025 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in een ontnemingszaak. De zaak betreft een man veroordeeld voor cocaïnehandel en wapenbezit in 2010. De ontnemingsprocedure is jarenlang stilgelegd en het dossier is zoekgeraakt. Hierdoor is een eerlijk proces onmogelijk geworden. Ook is sprake van disproportionele behandeling ten opzichte van medeverdachten. De rechtbank acht voortzetting in strijd met een behoorlijke procesorde.
Context van de zaak
De onderhavige zaak betreft een ontnemingsprocedure tegen een natuurlijk persoon, geboren in 1985 en woonachtig in Nederland. De procedure vindt plaats na een onherroepelijke veroordeling wegens drugshandel en wapenbezit. Betrokkene is bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 juni 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, met aftrek van voorarrest, wegens het verkopen van cocaïne in de periode van 1 juni 2010 tot en met 14 juli 2010, alsmede het bezit van een traangasbusje en een stroomstootwapen. De ontnemingszaak heeft een uitzonderlijk lange looptijd gekend: het eerste vonnis in de strafzaak dateert van 20 september 2011, terwijl de behandeling van de ontnemingsvordering pas op 25 november 2025 is hervat na een lange stilstand en meerdere aanhoudingen.
Vordering
De vordering tot ontneming ziet op het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de bewezenverklaarde drugsdelicten. De oorspronkelijke vordering van het Openbaar Ministerie bedraagt 149.500, een bedrag dat volgens de officier van justitie zou zijn verkregen uit drugshandel over een langere periode dan uiteindelijk is bewezen. Gelet op de uiteindelijk beperkte bewezenverklaring van slechts zes weken cocaïnehandel, staat de hoogte van dit bedrag ter discussie.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, vordert de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de ontnemingsprocedure. Zij voert aan dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn, hetgeen mede wordt veroorzaakt door het feit dat de procedure jarenlang stil heeft gelegen. Voorts is het gehele ontnemingsdossier zoekgeraakt en ondanks herhaalde zoekacties niet teruggevonden. Hierdoor ontbreekt essentiële informatie om de vordering inhoudelijk te kunnen onderbouwen en beoordelen.
Daarnaast wijst de officier op het beginsel van rechtsgelijkheid. In zaken van medeverdachten, waaronder [medeverdachte 3], is eveneens niet-ontvankelijkheid uitgesproken. Een voortzetting van de onderhavige procedure zou derhalve een onevenredig nadeel voor betrokkene opleveren. Bovendien acht de officier het maatschappelijk belang bij ontneming inmiddels gering of afwezig, mede gelet op de beperkte ernst van het bewezen verklaarde feit, de verstreken tijd en de persoonlijke omstandigheden van betrokkene, waaronder zijn rol als vader van vijf kinderen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van betrokkene, mr. H. Durdu, sluit zich volledig aan bij het standpunt van het Openbaar Ministerie en verzoekt de rechtbank om het OM niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging benadrukt dat het ontbreken van het dossier een fundamenteel obstakel vormt voor een eerlijk proces. Daarnaast wijst ook de verdediging op de disproportionele gevolgen voor betrokkene in vergelijking met zijn medeverdachten en op de schending van het recht op een behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank toetst het verzoek aan de criteria zoals geformuleerd door de Hoge Raad in zijn arrest van 20 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1890). In beginsel is een vordering tot ontneming slechts in uitzonderlijke gevallen vatbaar voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Van een zodanige uitzondering is slechts sprake indien het voortzetten van de procedure onverenigbaar is met beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie had kunnen oordelen dat enig strafrechtelijk belang gediend zou zijn met voortzetting.
De rechtbank stelt vast dat het ontnemingsdossier volledig ontbreekt en ondanks herhaalde zoekpogingen niet is teruggevonden. Weliswaar is het strafdossier deels beschikbaar, maar hierin bevinden zich geen relevante stukken met betrekking tot de ontnemingsprocedure. Hierdoor ontbreekt elke mogelijkheid tot een zorgvuldige toetsing van de vordering, hetgeen een ernstige schending van het recht op een eerlijk proces oplevert.
Voorts overweegt de rechtbank dat de procedure, sinds de aanhouding op 20 december 2012, ruim tien jaar heeft stilgelegen. De heropening op 20 december 2022 en het tussenvonnis van 3 januari 2023 hebben niet geleid tot een inhoudelijke voortzetting, maar opnieuw tot aanhouding voor onbepaalde tijd. De rechtbank stelt vast dat deze overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdediging te wijten is. Hoewel termijnoverschrijding op zichzelf niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid, leidt de combinatie van het zoekgeraakte dossier en de langdurige stilstand tot een dermate ernstige inbreuk op het recht op een eerlijk proces, dat van een deugdelijke rechtsgang geen sprake meer is.
De rechtbank neemt in haar oordeel tevens de persoonlijke omstandigheden van betrokkene in overweging, alsmede het gegeven dat in vergelijkbare zaken van medeverdachten reeds niet-ontvankelijkheid is uitgesproken. De ongelijkheid die zou ontstaan bij voortzetting van de ontnemingsvordering tegen betrokkene wordt als onwenselijk beschouwd. Bovendien acht de rechtbank het maatschappelijk belang bij de procedure sterk verminderd, nu de tijdsduur tussen het delict en de zitting meer dan vijftien jaar bedraagt en het delict zelf beperkt van omvang is gebleken.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Hiermee komt een formeel einde aan een procedure die zich meer dan een decennium voortsleepte en waarin de essentie van een eerlijk proces door het verlies van het dossier en de extreme vertraging onherstelbaar is geschonden.
Lees hier de volledige uitspraak.
