WODC gaat onderzoek naar kennisname van processtukken
/Het WODC gaat onderzoek doen naar de kennisname van processtukken door slachtoffers. Slachtoffers hebben recht op kennisname – en op afschrift – van processtukken, maar er gelden ook weigeringsgronden. Het Openbaar Ministerie (OM) en de strafrechter moeten bij de beoordeling van een dergelijk verzoek een belangenafweging maken. In dat licht is het relevant om te weten hoe deze belangenafweging in de praktijk wordt uitgevoerd en in hoeverre slachtoffers dat recht daadwerkelijk kunnen effectueren. Er is momenteel onvoldoende zicht op hoe vaak slachtoffers gebruikmaken van hun recht om een verzoek tot kennisname of afschrift te doen en, indien een verzoek wordt ingediend, in welke gevallen dit (gedeeltelijk) wordt gehonoreerd of afgewezen. Vanuit de praktijk zijn er signalen dat officieren van justitie en rechters verschillend omgaan met dergelijke verzoeken. Daarnaast bestaat er tussen het OM, de slachtofferadvocatuur en sommige wetenschappers verschil van inzicht over onder meer de gronden waarop een verzoek mag worden geweigerd.
Achtergrond
Slachtoffers in strafzaken hebben het wettelijk recht om kennis te nemen van processtukken en daarvan kopieën te ontvangen. Dit recht wordt verleend onder strikte voorwaarden; er bestaan weigeringsgronden en de beslissing vereist een zorgvuldige belangenafweging door het Openbaar Ministerie en de strafrechter. Hoewel de regels helder zijn, is er nauwelijks inzicht in hoe dit recht in de praktijk inderdaad wordt uitgeoefend of gehonoreerd.
Wettelijke basis en beleid
Volgens de Wet op de versterking positie slachtoffers kunnen slachtoffers kennisnemen van processtukken, mits de officier van justitie daarmee instemt. Dit gebeurt vaak door het toezenden van kopieën of door inzage op het parket. Bovendien is vastgelegd dat slachtoffers al in het begin van het proces (bijvoorbeeld in 2011 en 2017) rechten kregen op informatie over de zittingsdatum, uitspraak en vrijlating van voorlopige hechtenis.
Praktijk en knelpunten: rol van slachtofferadvocatuur
Uit onderzoek door Elbers (in opdracht van WODC, 2018) blijkt dat het recht op kennisneming in de praktijk nog niet goed verankerd is. Advocaten ervaren de meeste knelpunten rondom dit recht: besprekingstiming, wijze van verstrekken, voorwaarden, en volledigheid van stukken zijn vaak onderwerp van discussie. Ook over de inzage in privacygevoelige stukken, zoals psychiatrische rapporten van de verdachte, bestaan onduidelijkheden.
Belangrijk is ook dat slachtoffers met een advocaat – via zijn helikopterview en actiever contact – grotere kansen hebben om toegang tot het dossier te krijgen. Het recht op het toevoegen van stukken aan het dossier komt minder voor, maar verloopt soms moeizaam: ingebrachte stukken verschijnen niet altijd in het dossier.
Onvoldoende zicht op praktijkstatistieken
Er bestaat op dit moment onvoldoende cijfers over:
Hoe vaak slachtoffers daadwerkelijk een verzoek doen om kennisneming (en/of afschrift).
In welke gevallen dergelijke verzoeken (gedeeltelijk) worden gehonoreerd of juist afgewezen.
Welk verschil er bestaat in behandeling door officieren van justitie versus rechters.
Signalen vanuit de praktijk bevestigen het vermoeden: er lijkt variatie te zijn in de wijze waarop OM, rechters, slachtofferadvocatuur en wetenschappers denken over de gronden voor weigering — maar er ontbreekt kwantitatief én kwalitatief onderbouwd onderzoek hierover.
Waarom dit WODC-onderzoek dringend nodig is
Een gestructureerd, empirisch onderbouwd onderzoek door het WODC kan:
Helder maken hoe vaak slachtoffers gebruik maken van hun recht op kennisneming.
Zicht bieden op honorering of afwijzing van verzoeken, en op welke gronden.
Duidelijke patronen in de praktijk blootleggen, bijvoorbeeld verschillen tussen OM- en rechtsprekende beoordeling.
De kloof overbruggen tussen rechtspositie in theorie en de dagelijkse praktijk van slachtoffers, advocaten en instituties.
Afsluiting
Hoewel de wetgever slachtoffers duidelijke rechten heeft gegeven – waaronder kennisneming van processtukken –, is structurele kennis over de naleving daarvan in de praktijk schaars. Knelpunten in timing, uitvoering en volledigheid van dossiers, vooral getraceerd via slachtofferadvocaten, benadrukken het belang van verder onderzoek.
Het komende WODC-onderzoek kan een cruciale rol vervullen bij het blootleggen van de praktische belemmeringen én het ontwikkelen van aanbevelingen voor een effectieve uitvoering van deze fundamentele slachtofferrechten.