Witwasveroordeling ondanks onderbouwde verklaring: verdachte hoefde herkomst geld niet aannemelijk te maken
/Hoge Raad 7 oktober 2025, ECLI:NL:HR:2025:1499
In cassatie klaagt de verdediging dat het hof ten onrechte de verklaring van de verdachte over de herkomst van € 27.490 als onvoldoende concreet heeft verworpen. Volgens de AG heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting: het is niet aan de verdachte om aannemelijk te maken dat het geld niet uit misdrijf afkomstig is. Het hof had moeten motiveren waarom de verklaringen en stukken geen aanleiding gaven tot nader onderzoek door het OM. De Hoge Raad erkent dat het oordeel van het hof niet zonder meer begrijpelijk is, maar oordeelt dat er wel degelijk nader onderzoek is gedaan. Daarom blijft de veroordeling voor witwassen in stand.
Achtergrond
Op 22 juli 2021 wordt de verdachte staande gehouden op een parkeerplaats langs de A1 in verband met een defect remlicht. Tijdens de controle verklaren verbalisanten dat de verdachte uit eigen beweging meldt dat hij een vuurwapen bij zich draagt. Bij fouillering wordt een geladen dubbelloops vuurwapen aangetroffen in zijn broeksband. In zijn broekzak zit een klein pakketje met contant geld. In een heuptasje dat de verdachte om zijn middel draagt, wordt een groot bedrag aan contanten gevonden, gebundeld met elastiek: in totaal € 27.490.
De verdachte wordt daarop aangehouden. Tijdens de doorzoeking van zijn woning worden nog een vuurwapen, munitie, meerdere partijen cocaïne (totaal 342,68 gram), een geldtelmachine, versnijdingsmiddelen en een administratieboekje aangetroffen. Ook worden mobiele telefoons in beslag genomen, waarvan één (een Apple iPhone) kinderpornografisch beeldmateriaal bevat.
De verdachte verklaart in hoger beroep dat het geldbedrag afkomstig is van zijn broer en zus. Van zijn broer zou hij € 15.000 hebben ontvangen, van zijn zus € 10.000: deels uit een bruidsschat, deels via pintransacties. Hij stelt dat het geld bedoeld was voor de aankoop van een stuk grond in Turkije ten behoeve van hun moeder. De verdachte legt pinbewijzen en inkomensgegevens van zijn familie over ter onderbouwing van zijn verklaring. Zijn broer en zus bevestigen deze lezing bij de raadsheer-commissaris. Desondanks acht het hof de verklaring niet concreet en verifieerbaar genoeg en acht het witwassen bewezen.
Hoger beroep
De verdachte is op 8 september 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest op grond van artikel 27 Sr. Het hof acht hem schuldig aan meerdere strafbare feiten, te weten:
meermalen handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
opzettelijk handelen in strijd met een verbod als bedoeld in artikel 2 onder C van de Opiumwet;
primair witwassen (artikel 420bis Sr);
het bezit van een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken (artikel 240b, eerste lid (oud), Sr).
Naast de gevangenisstraf heeft het hof verbeurdverklaring uitgesproken van geldbedragen van € 2490 en € 25000, evenals de onttrekking aan het verkeer van twee vuurwapens, munitie, een hoeveelheid cocaïne van 342,68 gram en een Apple iPhone. Overige telefoons zijn aan de verdachte teruggegeven. De voorlopige hechtenis, eerder geschorst op 10 maart 2023, is opgeheven.
Middel
In cassatie zijn vier middelen voorgesteld:
motiveringsklacht tegen de bewezenverklaring van witwassen: zou de verklaring over de legale herkomst van het geldbedrag voldoende concreet en verifieerbaar zijn?
klacht over de strafmotivering, waarin het hof overweegt rekening te houden met de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling;
klacht over de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen Apple iPhone;
klacht over overschrijding van de inzendtermijn in cassatie.
Beoordeling Hoge Raad
Eerste middel: witwassen
De verdachte is veroordeeld voor het voorhanden hebben van een contant geldbedrag van € 27.490, waarvan hij wist dat dit uit enig misdrijf afkomstig was. In hoger beroep stelde de verdediging dat het geld legale herkomst had: € 15.000 zou afkomstig zijn van de broer van de verdachte, € 10.000 van zijn zus (waarvan de helft uit haar bruidsschat), en het restant van € 2490 deels van hemzelf en deels uit geleend geld. De bedoeling zou zijn geweest om hiermee een stuk bouwgrond in Turkije aan te schaffen. Deze verklaring is bevestigd door de broer en zus van verdachte bij de raadsheer-commissaris en ondersteund door bankafschriften van pintransacties.
Het hof oordeelt echter dat de verklaring onvoldoende concreet en verifieerbaar is. Het hecht geen geloof aan het scenario dat de verdachte het geld zou hebben meegenomen naar Turkije en daarna weer naar Nederland zou hebben teruggebracht. Het hof wijst ook op het late stadium waarin de verklaring is afgelegd, het feit dat verdachte zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen en de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen: in een heuptasje bij de verdachte, samen met een vuurwapen, tijdens een controle langs de snelweg. Daarnaast is bij doorzoeking van zijn woning drugs, munitie, een geldtelmachine en een tweede vuurwapen aangetroffen.
De Hoge Raad stelt voorop dat het bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf" bewezen kan worden op basis van een combinatie van feiten en omstandigheden die het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp criminele herkomst heeft. In dat geval mag van de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring worden verwacht.
De Hoge Raad overweegt dat het oordeel van het hof dat de verklaring van de verdachte daaraan niet voldoet, niet zonder meer begrijpelijk is, gelet op de overgelegde onderbouwing en de getuigenverklaringen. Toch leidt dit niet tot cassatie, omdat uit de overwegingen van het hof blijkt dat wél nader onderzoek is verricht – het horen van de broer en zus – en het hof vervolgens, mede op basis daarvan, alsnog overtuigend heeft vastgesteld dat het geld uit misdrijf afkomstig is. Het oordeel van het hof is voldoende gemotiveerd en bevat geen onjuiste rechtsopvatting. De klacht faalt.
Het oordeel van de Hoge Raad sluit daarmee aan bij de benadering uit HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, waarin is bepaald dat een verklaring over de herkomst van contant geld wél toetsbaar moet zijn, maar de bewijslast voor criminele herkomst uiteindelijk bij het Openbaar Ministerie blijft liggen. De Hoge Raad acht het oordeel van het hof in deze zaak toereikend.
Tweede middel: strafmotivering en v.i.-regeling
Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte bij de strafoplegging rekening heeft gehouden met de regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling, terwijl de toepassing van die regeling aan het openbaar ministerie is voorbehouden. De Hoge Raad oordeelt echter dat er geen rechtsregel is die de strafrechter verbiedt om bij de strafmaat rekening te houden met de wijze waarop een straf ten uitvoer wordt gelegd, waaronder de v.i.-regeling. Evenmin is het verplicht daarmee rekening te houden. De klacht wordt verworpen op grond van artikel 81 lid 1 RO.
Derde middel: onttrekking telefoon aan verkeer
Het derde middel betreft de onttrekking aan het verkeer van de Apple iPhone waarop een afbeelding is aangetroffen van een seksuele gedraging met een minderjarige. Het hof heeft geoordeeld dat de telefoon vatbaar is voor onttrekking op grond van artikel 36c onder 2° Sr, omdat het voorwerp verband houdt met het bewezenverklaarde feit en ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met wet en algemeen belang.
De Hoge Raad acht dit oordeel niet onbegrijpelijk. Aangezien de telefoon een afbeelding bevat die onder de strafbaarstelling van artikel 240b Sr valt, is het ongecontroleerde bezit van het voorwerp inderdaad in strijd met de wet. De klacht wordt verworpen.
Vierde middel: overschrijding redelijke termijn
Het vierde middel slaagt. De stukken zijn pas na ruim 9 maanden na het instellen van het cassatieberoep bij de Hoge Raad ontvangen, terwijl de inzendtermijn in strafzaken acht maanden bedraagt. De Hoge Raad doet vervolgens uitspraak meer dan twee jaar na het instellen van cassatie. Deze overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM, leidt tot strafvermindering van de opgelegde gevangenisstraf met één maand.
Conclusie
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof uitsluitend voor zover het de opgelegde gevangenisstraf betreft en vermindert deze van 24 naar 23 maanden wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie. Voor het overige wordt het cassatieberoep verworpen. De bewezenverklaring van het witwassen, ondanks motiveringsklachten over de herkomstverklaring van het contante geldbedrag, blijft in stand. De Hoge Raad bevestigt de lijn uit eerdere rechtspraak dat niet de geloofwaardigheid van de verklaring doorslaggevend is, maar of die verklaring voldoende concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Lees hier de volledige uitspraak.