Wanneer is een ontnemingsvordering op de bij de wet voorgeschreven wijze aangekondigd?

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 3 september 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:3889

De raadsman van veroordeelde heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de ontnemingsvordering niet is aangekondigd, zoals vereist in artikel 311 van het Wetboek van Strafvordering. Aan de veroordeelde en de verdediging moet uiterlijk bij requisitoir kennis worden gegeven dat er een ontneming aan komt. Van een aankondiging van een ontnemingsvordering is in het proces-verbaal van de terechtzitting geen aantekening gemaakt. Zoals blijkt uit jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2005:AU1993) geldt het zittingsproces-verbaal in beginsel als de enige kenbron voor de aldaar in acht genomen vormen. Interne stukken van de officier van justitie of de zittingsaantekeningen van de griffier of een van de rechters gelden niet als processtukken en voorts kan daaruit niet blijken dat de ontnemingsvordering daadwerkelijk is aangekondigd ter zitting.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat als vereiste voor een ontnemingsvordering geldt dat deze moet zijn aangekondigd. Dat dit is gebeurd, blijkt uit de vordering ter terechtzitting die door de officier van justitie, blijkens het zittingsproces-verbaal, is overgelegd aan de griffier en is toegevoegd aan het dossier. Ook blijkt dit uit de zittingsaantekeningen van de griffier en van een van de rechters. Als er geen andere stukken beschikbaar zijn, geldt het zittingsproces-verbaal als de kenbron van wat er op zitting is gebeurd. Kan op een andere manier worden vastgesteld dat de ontneming is aangekondigd, dan is daarmee aan de vereisten voldaan. Hoewel het de voorkeur geniet zich ervan te vergewissen dat de formele aankondiging de verdediging heeft bereikt, is voor een ontnemingsvordering niet vereist dat de verdediging de aankondiging heeft gehoord.

Het openbaar ministerie moet dan ook ontvankelijk worden verklaard in de ontnemingsvordering.

Het oordeel van de rechtbank

Gelet op hetgeen door de raadsman en door de officier van justitie naar voren is gebracht, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het voornemen tot het indienen van de vordering, voor zover deze betrekking heeft op vermeend wederrechtelijk verkregen voordeel uit oplichting, door de officier van justitie geschat op een bedrag van € 160.925,56, op de bij de wet voorgeschreven wijze is aangekondigd. De vordering is ingediend op 1 juli 2019. De officier van justitie heeft gesteld dat het voornemen om deze vordering aanhangig te maken kenbaar is gemaakt ter terechtzitting van 11 juli 2017, hetgeen door de raadsman wordt betwist.

Op grond van artikel 311, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering maakt de officier van justitie, voor zover dit aan de verdachte niet al eerder was gebleken, bij requisitoir kenbaar of het voornemen bestaat een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken. Van deze mededeling van de officier van justitie wordt in het proces-verbaal van de terechtzitting aantekening gemaakt. Zoals blijkt uit jurisprudentie van de Hoge Raad geldt het zittingsproces-verbaal in beginsel als de enige kenbron voor de aldaar in acht genomen vormen.

De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 juli 2017, tijdens welke zitting de zaaksofficier van justitie haar requisitoir heeft gehouden, niet is vastgelegd dat er door de officier van justitie een ontnemingsvordering is aangekondigd.

Wel staat in het zittingsproces-verbaal dat de officier van justitie de vordering ter terechtzitting aan de rechtbank heeft overgelegd. De rechtbank stelt vast dat op deze vordering ter terechtzitting, die onderdeel uitmaakt van het dossier, staat genoteerd:

‘+ vord. ontn. aangekondigd’.

Zoals ter zitting van 20 augustus 2019 is voorgehouden, heeft de rechtbank ook de zittingsaantekeningen van de griffier van 11 juli 2017 bekeken, op basis van welke aantekeningen het zittingsproces-verbaal is opgemaakt. Hierin staat de volgende zinsnede opgenomen:

‘Requisitoir op schrift

_ aankondiging ontneming. Niet alle bp’s hebben een vordering ingediend, kan niet waar zijn dat oplichting gaat lonen.’

Uit deze zittingsaantekeningen, gezien in de context van de door de officier van justitie overgelegde vordering ter terechtzitting, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat er bij het opmaken van het zittingsproces-verbaal een fout is gemaakt door abusievelijk hierin niet op te nemen dat de officier van justitie een ontnemingsvordering heeft aangekondigd. Voorts is deze fout bij het vaststellen van de inhoud van het zittingsproces-verbaal door de voorzitter en de griffiers niet opgemerkt.

De Hoge Raad heeft bij arrest van 9 december 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AK3574) geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis moet worden afgeleid dat de wetgever heeft willen bereiken dat de betrokkene uiterlijk ten tijde van de afsluiting van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg in de hoofdzaak bekend is met het voornemen van de officier van justitie een ontnemingsvordering in te dienen en dat ingeval van een desbetreffende mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting deze wordt vastgelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting. Het proces-verbaal van de terechtzitting is niet de enige bron, waaruit kan blijken van die bekendheid van de betrokkene met het hier bedoelde voornemen van de officier van justitie.

Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de beschikbare stukken worden vastgesteld dat de officier van justitie ter zitting van 11 juli 2017 het voornemen tot het indienen van een ontnemingsvordering heeft aangekondigd. Daarmee is het doel van hetgeen is bepaald in artikel 311, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, namelijk dat de betrokkene uiterlijk ten tijde van de afsluiting van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg in de hoofdzaak bekend is met dit voornemen van de officier van justitie, bereikt. De omstandigheid dat is verzuimd om van deze mededeling van de officier van justitie in het proces-verbaal van de terechtzitting aantekening te maken, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de ontnemingsvordering niet op de bij de wet voorgeschreven wijze is aangekondigd. De rechtbank overweegt dat het zittingsproces-verbaal weliswaar in beginsel geldt als de enige kenbron voor de ter terechtzitting in acht genomen vormen, maar dat dit onder bijzondere omstandigheden de rechtbank ruimte laat om ook andere stukken als kenbron in aanmerking te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook in dit geval, waarin zowel sprake is van zittingsaantekeningen van de griffier zoals deze tijdens de zitting digitaal worden opgemaakt en op een later moment worden verwerkt in een formeel proces-verbaal en de door de officier van justitie in het kader van de zitting overgelegde vordering, uit welke beide stukken blijkt dat een ontnemingsvordering is aangekondigd, worden vastgesteld dat de ontnemingsvordering daadwerkelijk is aangekondigd. De vereiste aankondiging heeft in het bijzijn van de verdediging plaatsgevonden en daarmee is naar het oordeel van de rechtbank aan de vereisten voor het indienen van een ontnemingsvordering voldaan.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^