Veroordeling zoon en vader wegens schenden geheimhoudingsplicht Bibob-advies

Rechtbank Overijssel 22 oktober 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:3499 en ECLI:NL:RBOVE:2020:3502

Een zoon en vader uit Zwolle zijn veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur omdat zij de geheimhoudingsplicht van een Bibob-advies hebben geschonden door het te delen met een journalist.

Hoewel het de vader was die de conclusie van dat geheime rapport met een journalist deelde, zijn beide mannen even schuldig. Zij werkten namelijk nauw samen. Vader en zoon hadden bijvoorbeeld afgesproken wie naar de journalist zou gaan, wat hij te zien zou krijgen en waar de afspraak zou zijn.

De rechtbank neemt het de mannen kwalijk dat zij niet integer hebben gehandeld. Zij wilden het handelen van de gemeente Zwolle aan de kaak stellen en hadden dat ook via andere wegen kunnen doen.

Achtergrond

De gemeente Zwolle heeft in oktober 2018 besloten een Bibob-advies te laten uitbrengen over de integriteit van de onderneming van medeverdachte over de mate van gevaar zoals bedoeld in artikel 3 Wet Bibob. Het advies is door het landelijk bureau Bibob op 15 januari 2019 uitgebracht aan de burgemeester. Op 8 februari 2019 is het advies aan medeverdachte verstrekt door de gemeente. Op 29 maart 2019 verscheen een artikel op de website van medium, waarin de journalist van medium schrijft dat hij het rapport heeft ingezien. Verdachte heeft bekend dat hij de conclusie van het geheime Bibob-advies heeft gedeeld met deze journalist. Hij heeft verklaard dat hij dat alleen heeft gedaan, zonder medeweten van zijn zoon.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Klachtvereiste

De raadsman heeft zich ten aanzien van het ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat ingevolge artikel 272, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), voor vervolging van dit feit een klacht nodig is van degene die door het schenden van het voorschrift, het geheim houden van het advies, wordt geraakt. Een dergelijke klacht ontbreekt in het dossier.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het delict waarvan verdachte wordt verdacht niet gericht is tegen bepaalde personen. Om die reden is geen sprake van een klachtplicht voor dit delict, zoals bedoeld in artikel 272, tweede lid, Sr.

De rechtbank overweegt als volgt. Aan verdachte wordt verweten dat hij een advies openbaar heeft gemaakt dat hij verplicht was geheim te houden op grond van artikel 28 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob). De schending van dit geheim is een misdrijf uit hoofde van artikel 272 Sr. Op grond van het tweede lid van dit artikel vindt vervolging voor het schenden van genoemde wettelijke geheimhoudingsplicht, indien dit misdrijf is gepleegd tegen een bepaald persoon, niet plaats dan op klacht van degene tegen wie dit misdrijf is begaan.

In dit geval is van een klachtplicht echter geen sprake. Artikel 28 Wet Bibob strekt tot bescherming van de privacy van derden. Een doeltreffende uitvoering van de Wet Bibob vergt dat degenen aan wie een Bibob-advies wordt verstrekt, dit advies geheim houden zodat eenieder die in het advies wordt genoemd erop kan vertrouwen dat zijn gegevens niet verder worden verspreid. Het is daarmee niet zo dat elke openbaarmaking van een Bibob-advies dús gericht is tegen de in dat advies genoemde derden. In dit geval is het handelen van verdachte helemaal niet gericht tegen bepaalde personen. Verdachte heeft immers gehandeld om het handelen van de gemeente Zwolle aan de kaak te stellen en niet om de in het advies genoemde derden te schaden. Het schenden van het geheim raakt in dit geval het algemeen belang en niet het persoonlijke belang van derden. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

Een redelijke belangenafweging

Vervolgens heeft de raadsman bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte, omdat het Openbaar Ministerie de beslissing verdachte te vervolgen heeft gemaakt zonder een redelijke belangenafweging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het doel van artikel 28 Wet Bibob is, het beschermen van privacygevoelige gegevens van derden. Bij een behandeling van de feiten ter terechtzitting zal de geheime informatie waar het in deze zaak om gaat alleen nog maar meer mensen bereiken. Door het vervolgen van verdachte gaat het Openbaar Ministerie dan ook in tegen het doel van de wetgever en schaadt het juist de belangen van het individu.

De officier van justitie heeft gesteld dat voorafgaande aan de beslissing om tot vervolging over te gaan wel degelijk een zorgvuldige belangenafweging is gemaakt tussen de belangen van de gemeente die aangifte heeft gedaan van het doelbewust naast zich neerleggen van wetgeving door verdachte en de belangen van derden wiens gegevens zich in het Bibob-advies bevinden en waarvan de privacy moet worden bewaakt. Het is het doelbewuste handelen van verdachte geweest wat heeft gemaakt dat toch tot vervolging is overgegaan.

De rechtbank overweegt dat krachtens het in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel, het aan het Openbaar Ministerie is om zelfstandig te beslissen of – en zo ja – wie vervolgd wordt. Hierbij heeft het Openbaar Ministerie een ruime discretionaire bevoegdheid. Slechts indien zou blijken dat het Openbaar Ministerie bij zijn vervolgingsbeslissing zou handelen in strijd met de wet, een verdrag of enig beginsel van een goede procesorde, zou dit de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie kunnen raken. Dit betekent dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijk toetsing leent, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.

Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld, doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met die vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is in onderhavige zaak van een zodanige aperte onevenredige vervolgingsbeslissing volstrekt geen sprake. De aangifte van de gemeente vormde voor het Openbaar Ministerie meer dan voldoende aanleiding om, in het algemeen belang bij de handhaving van de geheimhoudingsplicht van de Wet Bibob, de vervolging in te stellen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

Willekeur

Tot slot heeft de raadsman, met de raadsvrouw van de medeverdachte, bepleit dat het Openbaar Ministerie door het vervolgen van verdachte volstrekt willekeurig heeft gehandeld en daarmee heeft gehandeld in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. Als het Openbaar Ministerie besluit verdachte te vervolgen voor het schenden van zijn geheimhoudingsplicht, dan moet het Openbaar Ministerie ook de gemeente vervolgen, aangezien de gemeente ook informatie uit het Bibob-advies heeft verstrekt, aldus de raadsman. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de officier van justitie om die reden niet-ontvankelijk te verklaren.

De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat geen sprake is van enige willekeur. De officier van justitie heeft daarbij opgemerkt dat het niet juist is een vergelijking te maken tussen de gemeente die vanuit haar publieke taak gebruik heeft gemaakt van haar recht op het doen van aangifte van een strafbaar feit en de twee verdachten die er doelbewust voor hebben gekozen hun geheimhoudingsplicht te schenden.

De rechtbank is van oordeel dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om verdachte te vervolgen niet leidt tot een aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing zodanig dat de (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur. Het is aan het Openbaar Ministerie om een afweging te maken ten aanzien van het al dan niet vervolgen van een persoon en ten aanzien van de keuze voor het strafbare feit waarvoor die persoon wordt vervolgd. Hetgeen is aangevoerd door de raadsman leidt niet tot de conclusie dat sprake is van schending van het verbod van willekeur. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

De overige voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Omdat het Bibob-advies zich niet in het dossier bevindt is het niet mogelijk om vast te stellen dat de informatie die is gelekt uit het Bibob-advies komt, aldus de raadsman.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.

De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen vast dat verdachte delen van het Bibob-advies, waarvan hij wist dat hij de inhoud niet mocht delen, opzettelijk met journalist, een journalist van medium heeft gedeeld. De rechtbank stelt voorts vast dat het Bibob-advies zich niet in het dossier bevindt. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat gezien de inhoud van het artikel van medium en de verklaring van verdachte bij de politie en ter terechtzitting dat hij de conclusie van het advies met medium heeft gedeeld, kan worden vastgesteld dat hetgeen in het artikel van medium is terechtgekomen uit het geheime Bibob-advies afkomstig is. Dat verdachte niet het gehele advies heeft verstrekt maar slechts de conclusie, zoals hij heeft verklaard, brengt in het voorgaande geen verandering nu de geheimhoudingsplicht rust op alle onderdelen van het advies. Ook de verklaring van verdachte dat hij slechts informatie heeft gedeeld die hem toch al bekend was (de rechtbank begrijpt hieruit dat verdachte bedoelt dat hij deze informatie ook had kunnen delen zonder inzage te geven in het Bibob-advies), maakt de zaak niet anders. Verdachte heeft er immers doelbewust voor gekozen om juist wel (een gedeelte van) het advies met de journalist te delen. Dat de inhoud van het advies op enig moment toch openbaar zou worden, brengt ook geen verandering in de zaak nu het advies op het moment van openbaring door verdachte nog niet openbaar was.

Medeplegen

De rechtbank stelt voorop dat medeplegen van een strafbaar feit bewezen verklaard kan worden in het geval dat twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen. Daartoe behoeven niet alle delictsbestanddelen door beide verdachten te zijn vervuld. Wel moet zijn komen vast te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Dit dient aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval te worden beoordeeld. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.

Hierbij kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.

Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de afspraak met de journalist van medium zelf heeft gemaakt en dat hij alleen informatie uit het Bibob-advies heeft gedeeld. Uit de zich in het dossier bevindende tapgesprekken van de telefoons van zowel verdachte als zijn zoon, medeverdachte, blijkt echter dat zij afspraken hebben gemaakt met elkaar over de ontmoeting met de journalist. Zij hebben gesproken over wie van hen naar de journalist toe zal gaan, wat de journalist te zien krijgt uit het dossier, welke route verdachte moet rijden naar de afspraak met de journalist en tenslotte is er een telefoongesprek waarin verdachte medeverdachte zegt dat hij foto’s van de conclusie van het rapport en het telefoonnummer van de journalist uit zijn telefoon moet verwijderen. De rechtbank is van oordeel dat uit deze gesprekken van een duidelijke samenwerking, een onderlinge taakverdeling en een gezamenlijk plan blijkt. Zowel verdachte als medeverdachte hebben opzet gehad op de samenwerking en op de ten laste gelegde handelingen. De rechtbank acht dan ook het medeplegen van de ten laste gelegde handelingen wettig en overtuigend bewezen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Toestemming

De raadsman heeft betoogd dat verdachte toestemming heeft gekregen van de derden die in het Bibob-advies worden genoemd om de informatie die zich over hen in het Bibob-advies bevond te delen met derden. Door deze toestemming ontbreekt de wederrechtelijkheid aan het handelen van verdachte, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet blijkt dat deze personen toestemming hebben gegeven de informatie over hen te delen met derden. De toestemming van betrokkenen blijkt alleen uit de verklaring van verdachte zelf. Bovendien heeft de wetgever in artikel 28 Wet Bibob in samenhang met artikel 272 Sr bepaald dat het niet is toegestaan informatie uit een Bibob-advies te delen, zodat de wederrechtelijkheid van het feit niet door een eventuele toestemming wordt ontnomen.

De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet is gebleken van enige toestemming van derden om informatie te delen. Alleen al daarom wordt het verweer van de raadsman verworpen.

Buiten toepassing laten artikel 272 Sr

Vervolgens heeft de raadsman betoogd dat verdachte door zijn handelen nadrukkelijk heeft gepoogd het handelen van de overheid ter discussie te stellen. De raadsman heeft daarbij naar voren gebracht dat de volgende omstandigheden van belang zijn:

  • verdachte was al bekend met de informatie voor het Bibob-advies gereed was;

  • verdachte heeft de informatie vrijwillig van de bron ontvangen;

  • verdachte had toestemming van de bron de informatie te delen;

  • de gemeente heeft zelf op meerdere momenten informatie gedeeld uit het advies;

  • het doel van verdachte was het handelen van de gemeente aan de kaak te stellen.

De raadsman heeft betoogd dat, gelet op het bepaalde in artikel 94 Grondwet (GW), de toepassing van artikel 272 Sr niet verenigbaar is met artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Gelet op bovenstaande omstandigheden heeft de raadsman bepleit dat strafbaarstelling niet proportioneel is en heeft hij de rechtbank verzocht artikel 272 Sr buiten toepassing te laten en verdachte om die reden te ontslaan van alle rechtsvervolging.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen enkel argument van de raadsman heeft gehoord dat zou rechtvaardigen dat artikel 272 Sr buiten toepassing zou moeten worden gelaten. De officier van justitie verzet zich daar dan ook tegen.

De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn verweer om artikel 272 Sr buiten toepassing te laten. Uit hetgeen verdachte ter zitting en bij de politie naar voren heeft gebracht blijkt dat verdachte handelde uit onmacht en omdat hij gefrustreerd was over de handelwijze van de gemeente, maar dat rechtvaardigt niet het overtreden van de wet door verdachte om zijn doel te bereiken. Verdachte had immers de keuze om zijn mening over het handelen van de gemeente op een andere manier te uiten dan door het delen van het Bibob-advies en daarmee het overtreden van artikel 272 Sr. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

  • Het medeplegen van een opzettelijke schending van een wettelijke geheimhoudingsplicht.

Strafoplegging

  • Taakstraf van 40 uur

Lees hier de volledige uitspraken:

Print Friendly and PDF ^