Veroordeling voor medeplegen van witwassen van katvanger die aanzienlijke bedragen heeft ontvangen zonder ervoor enige serieuze werkzaamheden te verrichten

Rechtbank Rotterdam 17 februari 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:1288

De verdachte heeft zich gedurende een jaar schuldig gemaakt aan witwassen. Hij heeft als katvanger een vennootschap op zijn naam gehad. De verdachte kreeg daarvoor maandelijks een vergoeding, zonder daarvoor enige (serieuze) werkzaamheden te hoeven verrichten. Het geld dat hij van de vennootschap ontving was afkomstig uit misdrijf. De verdachte heeft in de ten laste gelegde periode in totaal €17.392 aan salaris en €3.500 als aanbetaling aan een auto ontvangen. Hij nam het geld aan zonder zich te bekommeren om de herkomst van dit geld.

Feit 2 (witwassen)

Standpunt officier van justitie

Alle inkomsten van naam bedrijf (hierna: naam bedrijf) zijn uit enig misdrijf afkomstig. Datgene wat verdachte heeft ontvangen, is dus ook van misdrijf afkomstig. De verdachte is “papieren directeur” van naam bedrijf geworden en ontving loon zonder werkzaamheden te verrichten. Dit had hem moeten doen twijfelen over de legitimiteit van de bedrijfsvoering van naam bedrijf, te meer nu het om een bedrijf ging dat zich bezig hield met de invoer van fruit uit Midden- en Zuid-Amerika. Door toch akkoord te gaan heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn inkomsten geld betroffen dat uit enig misdrijf afkomstig was. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetwitwassen.

Standpunt verdediging

De verdachte wist niet dat zijn salaris en het bedrag dat hij ontving voor zijn auto afkomstig waren uit enig misdrijf. Hij had dit ook niet kunnen vermoeden, nu hij ervan uitging dat naam bedrijf een legitiem fruitbedrijf betrof en er ook geen andere aanwijzingen waren dat de gelden afkomstig waren uit een misdrijf. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van zowel opzetwitwassen als schuldwitwassen.

Beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat het dossier geen aanknopingspunten bevat waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, handelingen heeft verricht die tot doel hadden of geschikt waren om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing van de ten laste gelegde geldbedragen te verbergen of te verhullen danwel om te verbergen of verhullen wie de rechthebbende was. De verdachte zal daarom van het onder a ten laste gelegde partieel worden vrijgesproken.

Ten aanzien van het onder sub b ten laste gelegde kunnen de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt worden genomen.

De verdachte was met ingang van 13 januari 2016 enig aandeelhouder en bestuurder van naam bedrijf. De verdachte heeft van naam bedrijf (in totaal) €18.342 aan salaris ontvangen. In de ten laste gelegde periode betrof dit een bedrag van €17.392, zodat de verdachte in elk geval van het meerdere zal worden vrijgesproken. Daarnaast heeft de verdachte een bedrag van €3.500 ten behoeve van de aankoop van een auto ontvangen. De verdachte wordt verweten dat hij deze bedragen heeft witgewassen. Het onderzoek in deze zaak heeft geen direct bewijs opgeleverd dat deze bedragen uit een concreet aanwijsbaar misdrijf afkomstig zijn.

De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.

Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf” kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.

Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.

Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.

Geld afkomstig uit enig misdrijf

De verdachte was in 2016 formeel bestuurder en enig aandeelhouder van naam bedrijf. Hij heeft vanaf december 2015 gedurende een jaar (voorschotten op zijn) salaris van naam bedrijf ontvangen op zijn bankrekening. Daarnaast heeft hij van naam bedrijf een contante bijdrage voor een auto ontvangen van €3.500. De verdachte heeft echter nooit serieuze werkzaamheden voor naam bedrijf verricht. Het salaris van naam bedrijf ontving hij vanaf de bankrekening van naam bedrijf.

In de periode 2015/2016 is een totaalbedrag van €239.890 aan contant geld gestort op de bankrekening van naam bedrijf. Het ging hierbij om 25 stortingen variërend tussen de €3.000 en €15.000 op diverse data, waarbij er op drie data zelfs tweemaal geld is gestort. Gelet hierop was het kennelijk de bedoeling om onder het bedrag te blijven waarvoor een melding ongebruikelijke transactie verplicht is (tot 25 juli 2018 gold deze voor transacties van €15.000 of hoger).

De verdachte had inzage op de bankrekening van naam bedrijf. Hij heeft ter terechtzitting erkend op diverse momenten te hebben gezien dat er forse bedragen in het bedrijf omgingen.

Naam bedrijf was een bedrijf dat handelde in fruit. Het is een feit van algemene bekendheid dat fruit als deklading wordt gebruikt voor de smokkel van harddrugs vanuit Zuid- en Midden-Amerika.

Gelet op al het voorgaande alsmede gelet op het feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld, acht de rechtbank zonder meer het vermoeden gerechtvaardigd dat het geld dat de verdachte van naam bedrijf ontving, uit enig misdrijf afkomstig is.

Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld dat hij heeft ontvangen niet van misdrijf afkomstig is.

De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo’n verklaring kan worden aangemerkt. De verdachte heeft slechts gesteld dat de gelden afkomstig waren van naam bedrijf, maar heeft niet gesteld dat de (daaraan ten grondslag liggende contante) gelden niet van misdrijf afkomstig zijn. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het geld dat de verdachte van naam bedrijf heeft ontvangen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.

Op grond van de hiervoor vermelde omstandigheden alsmede de verklaring van de verdachte dat hij het ‘vreemd’ vond dat hij geld van naam bedrijf kreeg, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het witwassen. De verdachte had zich niet alleen moeten afvragen waarom hij überhaupt salaris en een bijdrage voor een auto ontving, maar ook wat de herkomst van die bedragen was. Door dit niet te doen, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geld dat hij van naam bedrijf ontving van enig misdrijf afkomstig was en dat hij zich aldus schuldig maakte aan witwassen.

Conclusie

Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het impliciet primair ten laste gelegde medeplegen van witwassen.

Bewezenverklaring

  • Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Geldboete van €4.000

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^