Verduistering op het kwetsbaarste moment: boekhouder eigent zich tonnen toe van terminaal zieke werkgever

Rechtbank Rotterdam 4 juni 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:6797

Een boekhouder verduistert gedurende 3,5 jaar circa 270.000 euro van zijn terminaal zieke werkgeefster. Hij sluist bedragen weg via eigen en buitenlandse rekeningen en doet dit op geraffineerde wijze. De rechtbank acht beide feiten van verduistering in dienstbetrekking bewezen. Ondanks terugbetaling en overschrijding van de redelijke termijn krijgt hij 15 maanden cel, waarvan 5 voorwaardelijk. Ook krijgt hij een beroepsverbod van drie jaar. De ernst van het misbruik van vertrouwen weegt zwaar mee in de strafmaat.

Context van de zaak

De rechtbank Rotterdam doet uitspraak in een strafzaak tegen een man, geboren in 1963, die werkzaam is als boekhouder voor meerdere ondernemingen, waaronder het bedrijf van de aangeefster. De verdachte is een natuurlijk persoon, woonachtig in Nederland, en heeft in de tenlastegelegde periode toegang tot de bankrekeningen van de onderneming waarvoor hij werkt. Gedurende een periode van 3,5 jaar eigent hij zich grote sommen geld toe van de rekeningen van zijn werkgever, een vrouw die tijdens de feiten terminaal ziek is. De verdachte maakt hierbij gebruik van zijn functie en toegang tot administratieve systemen om op geraffineerde wijze geldbedragen weg te sluizen naar eigen rekeningen en die van zijn partner. De totale verduisterde som bedraagt ongeveer 270.000 euro.

Tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig maakt aan twee feiten van verduistering in dienstbetrekking. Het eerste feit betreft de verduistering van een bedrag van 185.631,50 euro in de periode van 4 september 2017 tot en met 18 januari 2021. Het tweede feit betreft de verduistering van 85.145 euro tussen 18 mei 2020 en 19 mei 2021. Beide feiten vinden plaats terwijl hij in dienst is als boekhouder bij de betreffende ondernemingen en worden telkens gepleegd met het opzet om het geld wederrechtelijk toe te eigenen.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vordert bewezenverklaring van beide primair tenlastegelegde feiten en verzoekt om oplegging van een gevangenisstraf van vijftien maanden, alsmede een beroepsverbod van vijf jaar voor het uitoefenen van werkzaamheden als financieel administrateur. De ernst van de feiten, de vertrouwenspositie van de verdachte en de wijze waarop hij het geld verduistert, vormen volgens het Openbaar Ministerie aanleiding voor een stevige straf.

Standpunt van de verdediging

De verdediging voert geen inhoudelijk verweer tegen de tenlastelegging en erkent daarmee de feiten zoals deze zijn omschreven. Wel pleit de raadsvrouw voor een strafmodaliteit waarbij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege blijft. Daartoe voert zij persoonlijke omstandigheden van de verdachte aan. Ook wijst de verdediging op het tijdsverloop van de zaak en de negatieve media-aandacht die de verdachte en zijn familie ondervinden naar aanleiding van zijn optreden in een televisieprogramma waarin de zaak wordt behandeld.

Oordeel van het gerecht

De rechtbank acht beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft de handelingen bekend en er is geen verweer gevoerd dat tot vrijspraak zou moeten leiden. De verdachte heeft op slinkse wijze bedragen overgemaakt naar meerdere buitenlandse bankrekeningen en naar een rekening op naam van zijn partner. Daarbij heeft hij gebruikgemaakt van frauduleuze aanpassingen van rekeningnamen, om zo de schijn te wekken dat betalingen legitiem zijn. Tevens heeft hij onder het mom van een zogenoemde lening – waarvan de werkgever niet op de hoogte is – tienduizenden euro’s overgeheveld.

De rechtbank weegt zwaar dat de verdachte deze handelingen pleegt in een periode waarin de aangeefster terminaal ziek is en juist in die periode volledig op hem moet kunnen vertrouwen. Door zijn handelen brengt hij haar langdurige stress en schade toe in haar laatste levensjaren. Dit wordt hem zwaar aangerekend. Daarnaast acht de rechtbank het bezwarend dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid ontloopt door niet ter zitting te verschijnen.

Wel houdt de rechtbank strafmatigend rekening met het feit dat het gehele verduisterde bedrag inmiddels via een civiele procedure is terugbetaald aan de aangeefster. Ook weegt zij mee dat de redelijke termijn voor berechting is overschreden met ruim een jaar, hetgeen niet aan de verdachte te wijten is. Tot slot neemt de rechtbank de negatieve publiciteit rondom de persoon van de verdachte in overweging.

Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte in de genoemde perioden geldbedragen van in totaal circa 270.000 euro verduistert van de onderneming waar hij als boekhouder werkzaam is. Hij doet dit meermalen, opzettelijk, en wederrechtelijk, terwijl hij het geld onder zich heeft uit hoofde van zijn dienstbetrekking. Het betreft verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd, zoals strafbaar gesteld in de artikelen 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafoplegging

De rechtbank acht, gelet op de ernst en duur van de feiten, een gevangenisstraf van vijftien maanden passend. Van deze straf wordt vijf maanden voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Het voorwaardelijke deel dient als stok achter de deur om herhaling te voorkomen.

Daarnaast legt de rechtbank een bijkomende straf op in de vorm van een beroepsverbod. De verdachte wordt voor een periode van drie jaar ontzet uit het recht om het beroep van boekhouder of enig ander beroep als financieel administrateur uit te oefenen. Dit verbod gaat in na voltooiing van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf. De reclassering wordt belast met toezicht op naleving van dit verbod.

Tot slot beslist de rechtbank dat de in beslag genomen geldbedragen van 500 euro en 5.000 euro aan de verdachte worden teruggegeven.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^