Verdachte heeft onveraccijnsde sigaretten en waterpijptabak voorhanden gehad die bestemd moeten zijn geweest voor grootschalige internationale smokkel

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 maart 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:771

Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten en waterpijptabak. De fiscale fraudekamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.

Degene die accijnsgoederen in opdracht van derden onder zijn beheer opslaat of doet opslaan, terwijl hij de hoedanigheid van de goederen kent en daadwerkelijke toegang heeft tot die goederen, heeft voorhanden in de zin van de Wet op de accijns. De strafrechtelijke aansprakelijkheid richt zich in de Wet op de accijns juist (ook) tot personen, die onveraccijnsde goederen (alleen maar) voorhanden hebben.

Bewijsoverwegingen

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdachte zijn loods ter beschikking heeft gesteld aan betrokkene, hoofdverdachte in een Duits onderzoek naar een criminele organisatie die zich bezighield met grootschalige internationale accijnsfraude. De verdachte heeft slechts een faciliterende rol gehad, bestaande uit het voor die betrokkene opslaan van de illegale sigaretten en waterpijptabak, alsook in het transport daarvan. De rol van de verdachte is daarom kleiner dan de rol die de rechtbank aan hem heeft toegedicht, aldus de raadsman. Bovendien werd de verdachte door betrokkene onder druk gezet en werd hij na de inbeslagname op 17 februari 2014 aansprakelijk gehouden voor de schade die de criminele organisatie had opgelopen. Reden waarom hij zich wederom heeft ingelaten met de strafbare feiten, zoals die onder feit 2 bewezen zijn verklaard. Om een en ander aannemelijk te kunnen maken heeft de raadsman bij pleidooi nogmaals verzocht om betrokkene als getuige te mogen horen.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Het hof acht zich op grond van de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring voldoende geïnformeerd over zijn rol in de constellatie van strafbare feiten alsmede over de betrokkenheid van betrokkene. Bovendien is de bemoeienis van derden, zoals de vermeende aansturende rol van betrokkene, in het licht van het aan de verdachte tenlastegelegde opzettelijk voorhanden hebben van onveraccijnsde goederen niet relevant. Degene die accijnsgoederen in opdracht van derden onder zijn beheer opslaat of doet opslaan, terwijl hij de hoedanigheid van de goederen kent en daadwerkelijke toegang heeft tot die goederen, heeft immers voorhanden in de zin van de Wet op de accijns. De strafrechtelijke aansprakelijkheid richt zich in de Wet op de accijns juist (ook) tot personen, die onveraccijnsde goederen (alleen maar) voorhanden hebben. Om voormelde redenen is er naar het oordeel van het hof geen noodzaak betrokkene als getuige te horen, zodat het daartoe strekkende verzoek wordt afgewezen.

Resumerend acht het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het betreffende bewijsmiddel blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk onveraccijnsde accijnsgoederen voorhanden heeft gehad, zoals aan hem onder feit 1 en feit 2 ten laste is gelegd.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden, meermalen gepleegd.

  • Feit 2: opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden.

Strafoplegging

  • Voorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden

  • Taakstraf van 200 uur

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^