Uitspraak Hoge Raad over opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte in het geval van een veroordeling

Hoge Raad 24 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:987

De Hoge Raad oordeelt dat een rechter niet automatisch de schorsing van voorlopige hechtenis mag opheffen zodra een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Een zorgvuldige belangenafweging is vereist tussen het strafvorderlijk belang en het belang van de verdachte. Het enkele feit dat de opgelegde straf langer is dan de eerder ondergane hechtenis volstaat niet. De rechter moet ook rekening houden met naleving van schorsingsvoorwaarden en persoonlijke ontwikkelingen. De uitspraak van de rechtbank wordt in het belang der wet gedeeltelijk vernietigd.

Achtergrond

De verdachte, geboren in 1957, wordt op 22 januari 2024 door de rechtbank Overijssel veroordeeld wegens het voorbereiden van seksuele handelingen met een kind beneden de twaalf jaar, bestaande uit of mede bestaande uit seksueel binnendringen van het lichaam. Dit strafbare feit is strafbaar gesteld in artikel 46 jo. artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Aan de voorwaardelijke straf wordt onder meer een bijzondere voorwaarde verbonden van verplichte ambulante behandeling bij De Waag.

De voorlopige hechtenis van de verdachte is eerder geschorst voor onbepaalde tijd. Die schorsing wordt door de rechtbank bij het eindvonnis ambtshalve opgeheven. Reden daarvoor is dat de rechtbank meent dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op zichzelf voldoende is om de schorsing op te heffen.

Uit het strafdossier blijkt dat de verdachte sinds september 2023 een vrijwillig behandeltraject volgt bij De Waag. Hij lijdt aan PTSS als gevolg van zijn detentie en ondergaat EMDR-therapie. De verdachte toont inzicht in zijn gedrag en heeft openheid betracht richting zijn gezin. De reclassering acht de kans op recidive laag, en er is sprake van een intrinsieke motivatie tot behandeling. Tijdens de zitting vraagt de verdediging expliciet om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, mede gelet op het behandeltraject en de traumatische ervaringen van de verdachte tijdens de detentie.

Middel

De advocaat-generaal bij de Hoge Raad stelt in het belang van de wet beroep in tegen de beslissing van de rechtbank om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. Het middel richt zich tegen het oordeel dat de enkele omstandigheid dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd van langere duur dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis voldoende is om tot opheffing van die schorsing over te gaan. De centrale vraag is of een dergelijke motivering voldoet aan de wettelijke eisen, gelet op het recht op persoonlijke vrijheid van de verdachte en de terughoudendheid die bij de toepassing van voorlopige hechtenis is vereist.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad grijpt deze zaak aan om duidelijkheid te scheppen over het toetsingskader dat de feitenrechter moet hanteren bij een beslissing over opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij eindvonnis.

De Hoge Raad stelt voorop dat voorlopige hechtenis als ingrijpend dwangmiddel terughoudend moet worden toegepast. Indien voorlopige hechtenis is geschorst omdat de doelen ervan konden worden bereikt door het stellen van voorwaarden, dan kan opheffing van die schorsing enkel plaatsvinden indien dat noodzakelijk is om die doelen alsnog te realiseren. Er dient steeds een belangenafweging plaats te vinden tussen de belangen van de strafvordering en de belangen van de verdachte.

Het feit dat bij het eindvonnis een vrijheidsbenemende straf of maatregel van ten minste even lange duur als de reeds ondergane voorlopige hechtenis wordt opgelegd, levert op zichzelf onvoldoende grond voor opheffing van de schorsing. Artikel 75 lid 1 Sv, dat die mogelijkheid wel kent bij het instellen van hoger beroep, vormt geen zelfstandige grondslag voor een ambtshalve opheffing zonder belangenafweging.

De rechter moet expliciet overwegen of voortzetting van de voorlopige hechtenis noodzakelijk is in het licht van de actuele situatie van de verdachte. Daarbij moet onder meer worden betrokken of en in hoeverre de verdachte de schorsingsvoorwaarden heeft nageleefd, of er sprake is van een positieve ontwikkeling in zijn persoonlijke omstandigheden, en of het risico op recidive is afgenomen. De enkele oplegging van een gevangenisstraf vormt geen vervanging van deze vereiste afweging.

In het onderhavige geval heeft de rechtbank de schorsing opgeheven met als enige motivering dat zij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden oplegt. Daarin ligt besloten dat de rechtbank geen zelfstandige belangenafweging heeft verricht, maar is uitgegaan van de onjuiste rechtsopvatting dat de veroordeling en de duur van de opgelegde straf op zichzelf toereikend zijn voor de opheffing van de schorsing.

De Hoge Raad acht dit in strijd met het wettelijk stelsel en het fundamentele recht op persoonlijke vrijheid. Daarom vernietigt de Hoge Raad de beslissing van de rechtbank voor zover die strekt tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze vernietiging vindt plaats in het belang van de wet, zodat de rechtsontwikkeling, rechtsvorming en rechtseenheid worden bevorderd. Het arrest heeft geen gevolgen voor de concrete strafzaak tegen de verdachte.

De Hoge Raad benadrukt dat de motivering van een beslissing tot opheffing van de schorsing altijd op de concrete zaak moet zijn toegesneden. Rechters dienen kenbaar te maken dat zij daadwerkelijk de belangen van de strafvordering hebben afgewogen tegen die van de verdachte. Dit vereist ook dat tijdens de zitting voldoende ruimte wordt geboden om deze belangen te bespreken. Rechters moeten zich ervan vergewissen dat de verdachte wordt gehoord over zijn persoonlijke omstandigheden en dat het proces-verbaal daarvan deugdelijk verslag doet.

Ten slotte merkt de Hoge Raad op dat, ook indien de voorlopige hechtenis is geschorst tot een bepaald moment – zoals de einduitspraak – het van de rechter mag worden verwacht dat hij de actuele situatie van de verdachte in zijn beoordeling betrekt. Een automatische opheffing van de schorsing op het moment van vonniswijzing is daarmee niet zonder meer gerechtvaardigd. Indien de belangen van de verdachte zwaar wegen, kan een hernieuwde schorsing op zijn plaats zijn.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^