Toetsingskader gebruik Ennetcom-gegevens (art. 126ng lid Sv)

Rechtbank Rotterdam 9 juni 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:11875

Kern van deze zaak is de uitleg die door de rechtbank moet worden gegeven aan de beslissing van de Canadese rechter. De rechter heeft in het Bevel onder andere bepaald dat er voorwaarden zijn verbonden aan de overdracht van het overgedragen bewijsmateriaal.

Procedure

De officier van justitie heeft op grond van de artikelen 181 en 126ng van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) bij brief van 28 januari 2020 gevorderd dat de rechter-commissaris zal bepalen dat:

  • Het onderzoek (naam onderzoek) dringend vordert dat onderzoek wordt verricht aan en in de gegevens die zich op de servers van Ennetcom bevonden, zoals die door de Canadese autoriteiten aan de Nederlandse (justitiële) autoriteiten zijn overgedragen;

  • Dit onderzoek op grond van art. 177 Sv. door tussenkomst van de officier van justitie wordt opgedragen aan het onderzoeksteam in de zaak (naam onderzoek) verzocht om in deze strafzaak onderzoekshandelingen te verrichten, conform het bij die vordering gevoegde plan van aanpak (bijlage 1);

  • Voor zover relevante gegevens worden aangetroffen, te bepalen dat deze bevindingen aan de processtukken in het onderzoek worden toegevoegd;

De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 3 februari 2020 het verzochte in zijn geheel afgewezen.

De officier van justitie heeft op 12 februari 2020 hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Beoordeling

Kern van deze zaak is de uitleg die door de rechtbank moet worden gegeven aan de beslissing van de Canadese rechter I. Nordheimer, lid van de Superior Court of Justice van de Regio Canada d.d. 19 september 2016 (hierna: het Bevel).

De rechter heeft in het Bevel onder andere bepaald dat er voorwaarden zijn verbonden aan de overdracht van het overgedragen bewijsmateriaal. Bij de uitleg van het Bevel heeft de rechtbank nadrukkelijk acht geslagen op de 13 september 2016 door deze rechter geformuleerde nadere overwegingen. Deze overwegingen hebben naar aard en inhoud onmiskenbaar betrekking op het Bevel en vormen dus de meest directe kenbron voor de uitleg daarvan.

De zorgen die de Canadese rechter uitspreekt in die overwegingen in de punten 16 en verder komen, kort gezegd en voor zover hier van belang, neer op het verhinderen van een ongecontroleerde fishing expedition door de Nederlandse autoriteiten. Overdracht van het gehele bestand is echter toegelaten op basis van het tussen Canada en Nederland geldende rechtshulpverdrag. Maar de Canadese rechter overweegt nadrukkelijk in r.o. 17 dat overdracht van de inbeslaggenomen/vastgelegde gegevens integraal toelaatbaar is, maar het Bevel en de toelichtende overwegingen daarbij kaderen het verdere gebruik nadrukkelijk in (zie r.o. 18). Vooral het slot van r.o. 21 komt daarbij betekenis toe, alsook het vervolg in de r.o. 22 en 23. Kern daarbij is dat ook toegang verleend mag worden ‘tot andere Nederlandse opsporingsambtenaren waarvan (moet zijn: van wie, Rb.) een gerecht in Nederland van mening is dat (aan) hen het recht op toegang tot de data dient te worden verleend”.

De Canadese rechter heeft naar het oordeel van de rechtbank daarmee niet op voorhand een beperking aangebracht (of willen aanbrengen) voor welke delicten een toegang als thans gevorderd wel of niet mag worden verleend. Het initiële rechtshulpverzoek dat heeft geleid tot de inbeslagneming van de Ennetcom-gegevens, zag wel op een aantal zeer ernstige delicten. De in het Bevel genoemde beperkingen sub 1 en sub 2 moeten, gelet op de inhoud van de nadere overwegingen van de rechter, echter los van elkaar gezien worden.

De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit gelden steeds als centrale toets bij elke beslissing op een vordering tot het verlenen machtiging zoals hier, zeker als daarbij (een) grondrecht(en) van de betreffende verdachte aangetast zou(den) kunnen worden. Het hoeft geen betoog dat het beschikbaar komen van gegevens, die mogelijk leiden tot ontsluiting van informatie op een tot dusverre ontoegankelijke digitale gegevensdrager, kan leiden tot een dergelijke inbreuk. Bij de beslissing kunnen echter niet op voorhand bepaalde delicten worden uitgesloten, zolang is voldaan aan de in artikel 126ng lid 2 Sv genoemde voorwaarden.

Ook gebiedt de aard en intensiteit van de hier aan de orde zijnde concrete inbreuk dat -als uitgangspunt- sprake zal moeten zijn van een meer ernstiger uitvoering van het betreffende delict. Exacte criteria zijn daarbij niet op voorhand te geven; toetsing zal, en dat is ook in lijn met het Bevel, in elk individueel geval moeten plaatvinden door de rechter. In deze zaak heeft de vordering, zo leidt de rechtbank af uit het rapport van de politie d.d. 6 januari 2020 met bijlagen, betrekking op een strafrechtelijk onderzoek naar verdenking tegen o.a. A., geboren op 00-00-00, ter zake Opiumwetmisdrijven, meer in het bijzonder zeer grootschalige uitvoer/invoer van cocaïne, gepleegd in een internationaal en georganiseerd verband.

De vordering is, gelet op al het voorgaande, integraal toewijsbaar. De beslissing van de rechter-commissaris kan daarom niet in stand blijven.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^