Toereikend gemotiveerd oordeel over witwassen via valse hypotheekstukken houdt stand ondanks eerdere vrijspraak oplichting
/Hoge Raad 9 december 2025, ECLI:NL:HR:2025:1866
De Hoge Raad bevestigt de veroordeling van de verdachte voor medeplegen van gewoontewitwassen en gebruik van valse geschriften. De straf betrof een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, waarvan de duur is verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn. In cassatie werd onder meer geklaagd over de toereikendheid van de motivering dat de hypothecaire lening van € 450.000 is verkregen via valse documenten. Ook werd betoogd dat dit oordeel niet verenigbaar is met een eerdere vrijspraak voor oplichting. De Hoge Raad oordeelt dat het hof zijn oordeel voldoende heeft gemotiveerd. De overige klachten falen eveneens.
Achtergrond
De verdachte is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 april 2023 veroordeeld wegens het medeplegen van twee strafbare feiten: (1) het maken van een gewoonte van witwassen (artikel 420ter lid 1 jo. artikel 420bis lid 1 onder b Wetboek van Strafrecht) en (2) het medeplegen van opzettelijk gebruikmaken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst (artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht).
De straf die is opgelegd bestaat uit een gevangenisstraf van 7 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is aan de verdachte een taakstraf opgelegd van 210 uren, subsidiair 105 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft tevens de verbeurdverklaring uitgesproken van twee in beslag genomen percelen onroerend goed aan de [a-straat 1] te [plaats]. Een in beslag genomen personenauto en een geldbedrag van 3.260 euro zijn aan de verdachte teruggegeven.
De verdachte is samen met zijn echtgenote betrokken bij een omvangrijke constructie waarbij via valse werkgeversverklaringen en vervalste arbeidsovereenkomsten een hypothecaire lening van 450.000 euro werd verkregen. Deze lening is gebruikt voor de aankoop van een woonboerderij. Voorts hebben de verdachte en zijn medeverdachte grote bedragen in contanten ontvangen en gestort, terwijl hun bij de belastingdienst bekende inkomens niet in verhouding staan tot de omvang van deze uitgaven.
De kern van de zaak is het medeplegen van witwaspraktijken over een langere periode, waarbij de verdachte zich samen met zijn echtgenote structureel schuldig heeft gemaakt aan het verhullen van de criminele herkomst van gelden en onroerende goederen.
Middel
Twee cassatiemiddelen zijn voorgesteld namens de verdachte.
Eerste middel
Het eerste middel richt zich op de veroordeling wegens medeplegen van opzettelijk gebruikmaken van een vals geschrift. Dit middel bestaat uit twee deelklachten:
Het hof zou niet hebben gereageerd op het uitdrukkelijk gevoerde verweer dat de verdachte geen uitvoeringshandelingen heeft verricht met betrekking tot het gebruik van de valse geschriften.
Het hof zou ten onrechte hebben vastgesteld dat sprake is geweest van het gebruik van valse werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten, en de daartoe gebezigde bewijsoverwegingen zouden ontoereikend zijn gemotiveerd.
Tweede middel
Het tweede cassatiemiddel bevat drie bewijsklachten met betrekking tot het medeplegen van gewoontewitwassen:
De verdachte zou niet hebben geweten dat de woning aan de [a-straat 1] en de percelen aan de [b-straat] afkomstig waren uit enig misdrijf, hetgeen een vereiste is voor strafbaarheid.
Het hof zou ten onrechte hebben geoordeeld dat de hypothecaire lening van 450.000 euro is verkregen door gebruik van valse documenten, en dit oordeel zou in strijd zijn met de onherroepelijke vrijspraak door de rechtbank ter zake van oplichting.
Het hof zou niet toereikend hebben gemotiveerd waarom het verweer dat de stortingen op de bankrekening afkomstig waren van een lening van een derde ([betrokkene 1]) is verworpen, en bovendien zou het hof niet hebben gerespondeerd op het verweer dat deze lening daadwerkelijk is verstrekt.
Beoordeling Hoge Raad
Eerste middel
De Hoge Raad oordeelt dat het cassatiemiddel geen doel treft. Het hof heeft toereikend gemotiveerd vastgesteld dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte – zijn echtgenote – gebruik heeft gemaakt van valse geschriften. De betrokkenheid van de verdachte blijkt onder meer uit het gezamenlijk aanvragen van de hypotheek en het gezamenlijk tekenen van de offerte. Het hof heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomsten en de werkgeversverklaring valselijk zijn opgemaakt en zijn gebruikt om een hypothecaire lening te verkrijgen. Daarmee is sprake van opzettelijk gebruikmaken van valse geschriften in de zin van artikel 225 lid 1 Sr.
Tweede middel
De Hoge Raad verwerpt ook dit middel. De belangrijkste klachten hierin richten zich op het oordeel van het hof dat de lening van 450.000 euro is verkregen door gebruik van valse documenten, en dat het witwassen van het daarmee gefinancierde onroerend goed is bewezen.
Het hof heeft vastgesteld dat:
de arbeidsovereenkomsten en de werkgeversverklaring vals waren,
deze documenten zijn gebruikt om een hypothecaire lening van 450.000 euro te verkrijgen,
deze lening is aangewend voor de aankoop van een woonboerderij.
Het oordeel dat dit geld van eigen misdrijf afkomstig is en vervolgens is gebruikt om onroerend goed te verwerven, acht de Hoge Raad voldoende gemotiveerd.
Ten aanzien van het argument dat dit oordeel van het hof niet verenigbaar zou zijn met de vrijspraak voor oplichting door de rechtbank, merkt de Hoge Raad op dat deze vrijspraak in hoger beroep onbestreden is gebleven. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dat gericht was tegen de vrijspraak van oplichting. Omdat deze vrijspraak niet meer ter discussie staat in cassatie, kan het oordeel van het hof over witwassen niet aan de vrijspraak worden getoetst. De Hoge Raad verwijst hierbij naar vaste rechtspraak, onder andere HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI4736.
Ook de overige klachten over het witwasverweer (zoals de herkomst van de contante stortingen en de vermeende lening van [betrokkene 1]) leiden niet tot vernietiging van de uitspraak. Het hof heeft deze verweren onderzocht en overtuigend verworpen op basis van de concrete feiten en omstandigheden. Daarmee zijn de motieven van het hof niet onbegrijpelijk en is voldaan aan de motiveringseisen.
Ambtshalve beoordeling
De Hoge Raad stelt vast dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden. Het cassatieberoep is ingesteld op 21 april 2023 en de uitspraak van de Hoge Raad is gewezen op 9 december 2025, dus ruim tweeënhalf jaar later. Gelet hierop wordt de opgelegde taakstraf verminderd van 210 uur naar 189 uur, met een overeenkomstige vermindering van de vervangende hechtenis.
Conclusie
De Hoge Raad verwerpt het beroep, met uitzondering van het onderdeel dat betrekking heeft op de overschrijding van de redelijke termijn. Alleen op dat punt wordt de straf aangepast.
Lees hier de volledige uitspraak.
