Strikte uitleg cassatieverbod bij overtreding: WOM-bepalingen geen gemeentelijke verordening
/Hoge Raad 10 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:846
De verdachte is veroordeeld wegens het negeren van een bevel van de burgemeester tot beëindiging van een betoging, strafbaar gesteld in de WOM. Het gerechtshof legde een voorwaardelijke geldboete van 250 euro op. In cassatie voerde de verdachte aan dat beroep mogelijk zou zijn vanwege verwevenheid met de APV Den Haag. De Hoge Raad oordeelt dat het cassatieverbod van artikel 427 lid 2 Sv van toepassing is. De WOM is rijkswetgeving, geen gemeentelijke verordening, zodat de uitzondering van artikel 427 lid 3 Sv niet geldt. Het cassatieberoep is daarom niet-ontvankelijk.
Achtergrond
In deze zaak draait het om een betoging die op grond van artikel 11.1 onder b van de Wet openbare manifestaties (WOM) door de burgemeester is beëindigd. De verdachte, een natuurlijk persoon geboren in 1970, zou in weerwil van deze beëindigingsbevelen zijn blijven demonstreren. Het gerechtshof Den Haag heeft vastgesteld dat de verdachte daarmee artikel 7 juncto artikel 11.1 onder b WOM heeft overtreden, hetgeen op grond van artikel 11.2 WOM kwalificeert als een overtreding. Op basis hiervan heeft het hof een geheel voorwaardelijke geldboete van 250 euro opgelegd, met een vervangende hechtenis van vijf dagen voor het geval de boete niet wordt betaald.
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken. Het openbaar ministerie is daartegen in hoger beroep gegaan, waarna het hof tot een bewezenverklaring en veroordeling is gekomen. De verdachte heeft daarop beroep in cassatie ingesteld.
Middel
De verdediging stelt in cassatie de ontvankelijkheid van het beroep aan de orde. Volgens artikel 427 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat geen cassatieberoep open tegen uitspraken in zaken betreffende overtredingen, tenzij sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in artikel 427 lid 3 Sv. Die bepaling maakt het mogelijk om wel in cassatie te gaan in zaken waarin de overtreding is omschreven in een gemeentelijke verordening.
De verdediging betoogt dat deze uitzondering in het onderhavige geval van toepassing is. Daartoe voert zij aan dat het samenstel van bepalingen uit de WOM en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Den Haag in deze zaak zo nauw verweven is, dat van een relevante gemeentelijke regeling kan worden gesproken. Volgens deze redenering kan de cassatiebeperking worden doorbroken, omdat de betrokken regelgeving niet enkel van rijkswege komt, maar mede wordt ingevuld door de gemeentelijke APV.
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat het cassatieberoep van de verdachte niet in behandeling kan worden genomen, omdat het verbod van artikel 427 lid 2 sub b Sv van toepassing is. Er is sprake van een veroordeling wegens een overtreding zoals omschreven in artikel 7 jo. artikel 11.1 onder b WOM, welke strafbaar is gesteld als overtreding in artikel 11.2 WOM. De sanctie betreft een voorwaardelijke geldboete, hetgeen de zaak binnen het toepassingsbereik van het cassatieverbod brengt.
De door de verdediging gestelde uitzondering van artikel 427 lid 3 Sv acht de Hoge Raad niet van toepassing. Deze bepaling ziet uitsluitend op overtredingen die hun basis vinden in een gemeentelijke verordening. De WOM is echter rijkswetgeving en niet een gemeentelijke regeling. De Hoge Raad bevestigt daarmee de lijn uit eerdere jurisprudentie waarin het onderscheid tussen wetgeving in formele zin en regelgeving van lagere overheden strikt wordt gehanteerd.
De Hoge Raad sluit zich volledig aan bij de conclusie van de advocaat-generaal, die in zijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2025:402) stelt dat aan de tekst noch aan de wetsgeschiedenis van artikel 427 lid 3 Sv aanknopingspunten kunnen worden ontleend voor een ruimere uitleg van het begrip "gemeentelijke verordening". Volgens de conclusie is het voldoende dat het bewezenverklaarde feit exclusief valt onder een bepaling uit de WOM, ongeacht of de feitelijke toepassing mede wordt beïnvloed door beleidsregels of bepalingen uit een APV. Dat gemeentelijke regelgeving in praktische zin een rol kan spelen bij de uitoefening van bevoegdheden op grond van de WOM, zoals het beëindigen van een betoging, doet volgens de Hoge Raad niet af aan de wettelijke kwalificatie van het strafbare feit.
Aangezien het hof uitsluitend bewezen heeft verklaard dat de verdachte een bevel van de burgemeester op grond van artikel 11.1 onder b WOM heeft genegeerd, is de bewezenverklaring niet te herleiden tot een overtreding van een gemeentelijke verordening. Het enkele feit dat gemeentelijke regelgeving, zoals een APV, in de feitelijke context mogelijk een rol speelt, is onvoldoende om de uitzondering van artikel 427 lid 3 Sv van toepassing te achten. Er is volgens de Hoge Raad dan ook geen sprake van een overtreding “omschreven in een verordening” in de zin van deze bepaling.
De Hoge Raad verklaart daarom het cassatieberoep van de verdachte niet-ontvankelijk.
Lees hier de volledige uitspraak.