Illegale export van PVC-afval naar ontwikkelingslanden bestraft

Rechtbank Rotterdam 22 juli 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:9656

De rechtbank veroordeelt een recyclingbedrijf tot een geldboete van 40.000 euro wegens het opzettelijk en structureel medeplegen van illegale export van afvalstoffen naar Nigeria, Thailand en Turkije. De rechtspersoon vormde een essentiële schakel in de verboden afvaltransporten, zonder vereiste EVOA-meldingen. Verweren over onwetendheid worden verworpen. Overschrijding van de redelijke termijn leidt tot strafmatiging.

Context van de zaak

In deze zaak staat een rechtspersoon terecht voor haar rol in het illegaal overbrengen van afvalstoffen naar het buitenland, in strijd met de Europese Verordening nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (EVOA). De verdachte betreft een recyclingbedrijf dat actief is in de verwerking en export van kunststofafval. De rechtspersoon wordt verweten dat zij samen met andere partijen, waaronder twee medeverdachten (waarvan één als feitelijk leidinggevende van een andere rechtspersoon opereert), containers met plastic afval heeft geëxporteerd naar Nigeria, Thailand en Turkije zonder de vereiste kennisgeving aan of toestemming van de bevoegde autoriteiten. De samenwerking was volgens de rechtbank structureel en essentieel voor de uitvoering van de verboden transporten.

De tenlastelegging

De verdachte rechtspersoon wordt verweten dat zij in de periode tussen november 2018 en augustus 2019, in vier afzonderlijke gevallen, samen met anderen opzettelijk heeft gehandeld in strijd met artikel 10.60 van de Wet milieubeheer. In concreto ziet dit op het overbrengen van in totaal negen containers met afvalstoffen (PVC en ander plasticafval, soms verontreinigd) naar bovengenoemde landen, zonder de vereiste meldprocedures of autorisaties krachtens de EVOA in acht te nemen.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij benadrukt dat het handelen van de verdachte plaatsvindt binnen een breder crimineel netwerk van afvalexport en dat de rol van de verdachte rechtspersoon cruciaal is geweest. Het OM vordert daarom de oplegging van een geldboete van 40.000 euro, rekening houdend met de ernst en het structurele karakter van de feiten, alsmede het ontbreken van eerdere veroordelingen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van de verdachte voert primair aan dat geen sprake is van opzet en dat de verdachte rechtspersoon is misleid door een medeverdachte, die handelde vanuit een met haar samenwerkende rechtspersoon. Volgens de verdediging zijn de verboden handelingen verricht door die andere partij, en wel buiten medeweten van de verdachte om. De rechtspersoon heeft slechts logistieke diensten geleverd, waaronder het wegen en laden van containers, hetgeen binnen een reguliere zakelijke samenwerking viel. Het ontbreken van enige intentie of wetenschap bij de verdachte over het illegale karakter van de transporten maakt dat zij volgens de verdediging moet worden vrijgesproken.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelt dat de verdachte rechtspersoon niet alleen nauw betrokken is geweest bij de fysieke handelingen rondom de afvaltransporten, maar ook actief heeft bijgedragen aan de uitvoering en documentatie ervan. Zij stelt vast dat de samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten verder strekt dan een louter zakelijke relatie. In het bijzonder wordt benadrukt dat:

  • De verdachte haar bedrijfsterrein, personeel en weegbrug structureel beschikbaar stelde voor de uitvoering van de transporten.

  • De verdachte handelde op basis van instructies en samenwerkingsovereenkomsten, waarbij zij documenten opstelde, ondertekende en verzegelingen uitvoerde die nodig waren voor de export.

  • Haar bestuurder op de hoogte was van de aard van de goederen en de vereisten onder de EVOA.

Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachten en dat de verdachte in staat was om het strafbare handelen te voorkomen, maar dat niet heeft gedaan.

De stelling van de verdediging dat sprake zou zijn van misleiding wordt verworpen. De rechtbank benadrukt dat de verdachte rechtspersoon als professionele partij in de afvalbranche gehouden is tot extra waakzaamheid, gezien de milieubelangen die in het geding zijn bij internationale afvaltransporten.

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon samen met haar medeverdachten:

  • in november en december 2018 een container met kunststofafval naar Nigeria heeft overgebracht zonder kennisgeving (ZD Nigeria),

  • in november 2018 tot februari 2019 drie containers met kunststofafval naar Thailand heeft geëxporteerd zonder kennisgeving (ZD Thailand I & II),

  • in juli en augustus 2019 drie containers met verontreinigd plastic afval naar Turkije heeft geëxporteerd zonder kennisgeving (ZD Turkije).

In alle gevallen zijn de bepalingen van de EVOA geschonden, hetgeen strafbaar is gesteld in artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer. De feiten zijn begaan met opzet en in vereniging met anderen.

De strafoplegging

De rechtbank acht het bewezenverklaarde strafbaar en rekent het de verdachte zwaar aan dat zij heeft bijgedragen aan een systeem van ongecontroleerde afvalexport, met alle milieuschade en risico’s van dien. Met name in landen als Nigeria, Thailand en Turkije ontbreekt het vaak aan adequate verwerking, waardoor dit afval kan bijdragen aan wereldwijde milieuproblematiek.

Toch houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met het blanco strafblad van de rechtspersoon én de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn voor berechting. Deze overschrijding werkt strafmatigend. Alles afwegend acht de rechtbank de geëiste geldboete van 40.000 euro passend en geboden.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^