Geen rechtsmacht: valsheid in geschrift in Syrië buiten bereik van Nederlands strafrecht

Gerechtshof Den Haag 28 juli 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1566

Het gerechtshof verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging wegens het ontbreken van Nederlandse rechtsmacht. De verdachte, geen Nederlander, zou in Syrië een vals document hebben opgesteld voor gebruik in een IND-procedure. Volgens het hof is dit geen daad ‘tegen’ een Nederlandse instelling zoals vereist voor extraterritoriale rechtsmacht. De zaak wordt daarmee zonder inhoudelijke beoordeling beëindigd.

Context van de zaak

De verdachte betreft een man, geboren in 1989 in Syrië, woonachtig op een onbekend adres. Hij is geen Nederlands staatsburger. De zaak vindt zijn oorsprong in een gezinsherenigingsprocedure, waarbij de moeder van de verdachte in 2021 in Nederland verblijft en een zogenoemd nareisverzoek indient. In dat kader vult de verdachte in Syrië een formulier in dat bestemd is voor gebruik bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), te weten een Appendix Certificate of non-impediment. Hierin verklaart hij onder meer ongehuwd te zijn, geen kinderen te hebben en geen langdurige exclusieve relatie te onderhouden.

De vervolging richt zich op de vraag of dit formulier valselijk is opgemaakt met als doel het gebruik ervan in een Nederlandse procedure. De tenlastegelegde gedragingen zouden hebben plaatsgevonden op 4 oktober 2021 te Latakia, Syrië. De zaak komt in hoger beroep voor het gerechtshof Den Haag nadat de politierechter in eerste aanleg de verdachte heeft vrijgesproken.

Tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat hij op 4 oktober 2021 te Latakia, Syrië, een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen – een Appendix Certificate of non-impediment van de IND – valselijk heeft opgemaakt. Hij zou daarin ten onrechte hebben vermeld dat hij ongehuwd is, geen kinderen heeft of zorg voor kinderen draagt, en geen langdurige, exclusieve relatie onderhoudt. Volgens het Openbaar Ministerie handelt hij daarmee in strijd met de waarheid, met het oogmerk om dit geschrift als echt en onvervalst te gebruiken dan wel door anderen te doen gebruiken.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal vordert vernietiging van het vonnis van de politierechter en veroordeling van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit. Gevorderd wordt een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het OM stelt zich op het standpunt dat het valselijk invullen van het formulier een strafbaar feit oplevert en dat de Nederlandse strafrechter bevoegd is kennis te nemen van deze gedraging, ondanks dat deze in het buitenland is gepleegd.

Standpunt van de verdediging

De verdediging voert aan dat de Nederlandse strafrechter geen rechtsmacht toekomt ten aanzien van de tenlastegelegde gedraging. De verdachte is geen Nederlander en het feit is niet in Nederland gepleegd. Er is geen sprake van een strafbaar feit dat is gepleegd tegen een Nederlandse overheidsinstelling op een wijze die de Nederlandse rechtsorde direct raakt. Daarmee ontbreekt iedere grondslag voor extraterritoriale rechtsmacht op grond van artikel 4 van het Wetboek van Strafrecht.

Oordeel van het gerechtshof

Het gerechtshof overweegt dat het tenlastegelegde feit, namelijk het valselijk opmaken van een formulier, heeft plaatsgevonden in Syrië door een persoon die op dat moment niet de Nederlandse nationaliteit bezit. Volgens het derde lid van artikel 7 Wetboek van Strafrecht geldt het Nederlandse strafrecht slechts voor feiten begaan buiten Nederland door een Nederlander. Nu dat hier niet het geval is, dient het hof te onderzoeken of er op grond van artikel 4, aanhef en onderdeel d, Sr toch rechtsmacht bestaat.

Het hof verwijst daarbij naar zijn eerdere arrest van 22 mei 2025 (ECLI:NL:GHDHA:2025:1080), waarin is geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een vals document wordt opgesteld dat in een Nederlandse procedure kan worden gebruikt, niet volstaat om te spreken van een gedraging ‘tegen’ een Nederlandse overheidsinstelling zoals bedoeld in artikel 4 Sr. Het betreft geen aantasting van een nationaal rechtsbelang dat deze bepaling beoogt te beschermen.

Het enkele feit dat het formulier in een procedure bij de IND terechtkomt, maakt niet dat de gedraging als een daad tegen een Nederlandse instelling moet worden beschouwd. De beweerdelijk valse informatie wordt immers in Syrië verstrekt en raakt op zichzelf de Nederlandse rechtsorde niet direct.

Daarbij overweegt het hof dat ook op andere gronden geen aanknopingspunt voor rechtsmacht bestaat. Het gaat niet om een strafbaar feit dat tegen bijvoorbeeld de Nederlandse staat of haar vertegenwoordigers is gericht, en het is ook niet gepleegd op Nederlands grondgebied of door een Nederlander.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^