Vrijspraak voor drie vennootschappen wegens vermeend grootschalig witwassen: rechter oordeelt dat legale herkomst gelden niet uitgesloten kan worden
/Rechtbank Rotterdam 3 april 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:4800, ECLI:NL:RBROT:2025:4903, ECLI:NL:RBROT:2025:4899
De rechtbank Rotterdam buigde zich over drie samenhangende strafzaken waarin drie Nederlandse rechtspersonen centraal staan: Verdachte B.V., Medeverdachte 1 B.V. en Medeverdachte 2 B.V. Deze vennootschappen worden verdacht van betrokkenheid bij het witwassen van in totaal circa 24 miljoen euro. De geldstromen zijn deels afkomstig van buitenlandse rechtspersonen en hebben geleid tot investeringen in onroerend goed in Nederland (onder meer in de vorm van erfpachtrechten) en Duitsland. Ook zijn diverse bedragen op Zwitserse bankrekeningen terechtgekomen.
De vermoedelijke spil in het geheel is persoon A, voormalig president van een Russische bank, die in 2017 in Rusland is veroordeeld voor de verduistering van omgerekend 1,7 miljard euro. Zij wordt binnen deze strafzaken als de feitelijke initiatiefnemer en uiteindelijke belanghebbende (UBO) van de financiële structuren aangemerkt. Een andere belangrijke betrokkene is persoon B, een trustkantoorhouder die eerder is veroordeeld voor gewoontewitwassen. Het Openbaar Ministerie vermoedt dat de vennootschappen zijn gebruikt als vehikels om crimineel geld te integreren in het legale financiële verkeer via vastgoedtransacties.
Tenlastelegging
Aan Verdachte B.V. wordt verweten dat zij tussen 2013 en 2020 betrokken is bij het witwassen van een bedrag van 11.917.761,02 euro. Dit bedrag zou onder meer zijn aangewend voor de aankoop van erfpachtrechten in Nederland en vastgoed in Duitsland, evenals voor het aanhouden van een Zwitserse bankrekening met een saldo van ruim 57.000 euro. Aan Medeverdachte 1 B.V. wordt een witwasbedrag van 4.127.737,57 euro ten laste gelegd, onder meer via een notariële derdengeldenrekening. Aan Medeverdachte 2 B.V. wordt verweten dat zij betrokken is bij witwastransacties ter waarde van 8.362.909,12 euro, in verband met vastgoed in Duitsland en een Zwitserse bankrekening.
De tenlasteleggingen omvatten diverse witwasmodaliteiten: het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten en gebruiken van geld dat afkomstig zou zijn uit enig misdrijf, alsmede het verhullen van de herkomst, bestemming en rechthebbenden van dit geld.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat de drie vennootschappen willens en wetens betrokken zijn bij het witwassen van uit Rusland afkomstige criminele vermogens. Volgens het Openbaar Ministerie wijzen de structuren en transacties op klassieke witwastypologieën, waaronder het gebruik van offshorebedrijven (zoals Bedrijf 1, Bedrijf 2 en Bedrijf 3), ongebruikelijke leningen en circulaire geldstromen. Persoon A zou de daadwerkelijke regisseur zijn van de geldstromen. De verklaringen van de verdachten over alternatieve, legale herkomst van de gelden worden als niet-verifieerbaar, onvoldoende onderbouwd en hoogst onwaarschijnlijk afgedaan.
Het OM vordert telkens een bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met verbeurdverklaring van vastgoedobjecten in Nederland en Duitsland, evenals de vorderingen op Zwitserse bankrekeningen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging van alle drie de vennootschappen, gevoerd door advocaten Spijkerman en Vromen, voert aan dat de gelden niet afkomstig zijn uit misdrijf, maar van twee Russische ondernemers, persoon C en persoon D. Deze personen zouden via Russische banken substantiële bedragen contant hebben geleend. Deze gelden zouden vervolgens via persoon A en vennootschappen als Bedrijf 1 zijn overgemaakt naar rekeningen van de verdachte vennootschappen. Persoon A wordt gepresenteerd als facilitator en niet als initiatiefnemer. Ter onderbouwing zijn diverse bankdocumenten en verklaringen overgelegd.
De verdediging benadrukt dat het vanwege gebrekkige internationale rechtshulprelaties niet mogelijk is gebleken om persoon A (in een Russisch strafkamp) en persoon B (verblijvend in de VAE) als getuigen te horen. Eveneens is het voor de verdachten feitelijk onmogelijk om zelfstandig buitenlandse bankgegevens te verkrijgen ter ondersteuning van hun stellingen. Verzoeken van de verdediging tot nader onderzoek zijn door de rechter-commissaris afgewezen wegens onhaalbaarheid of gebrek aan perspectief op uitvoering.
Oordeel van het gerecht
De rechtbank acht in alle drie de zaken niet bewezen dat de verdachte vennootschappen zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen. Daarbij neemt zij allereerst in aanmerking dat ten aanzien van de bedragen op de Zwitserse bankrekeningen geen gerechtvaardigd vermoeden van criminele herkomst bestaat. De gelden zijn immers jaren na de vastgoedtransacties aangetroffen en over hun herkomst is geen onderzoek gedaan. Voor zover het Openbaar Ministerie stelt dat de bedragen van misdrijf afkomstig zijn, ontbreekt elke feitelijke onderbouwing.
Ten aanzien van de gelden die zijn gebruikt voor de aankoop van vastgoed oordeelt de rechtbank dat het OM weliswaar omstandigheden heeft aangedragen die tot een vermoeden van witwassen kunnen leiden – zoals de complexe geldstromen, de betrokkenheid van persoon B en het gebruik van offshore-entiteiten – maar dat op het moment dat de verdachte een alternatieve verklaring geeft, het OM gehouden is deze te weerleggen. In dat kader acht de rechtbank het relevant dat de door de verdachten gegeven verklaring concreet, onderbouwd en verifieerbaar is, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
De rechtbank benadrukt dat de verdediging gedetailleerd heeft uiteengezet hoe het geld is verworven (via leningen van Russische banken door persoon C en D), hoe het via contante overdracht bij persoon A terecht is gekomen en vervolgens is doorgeleid via buitenlandse vennootschappen naar Nederland. Documentatie van de Russische banken ondersteunt deze stellingen. Daarnaast is het niet uit te sluiten dat persoon A – gelet op haar vermogende achtergrond – over legale middelen beschikte waarmee de vastgoedtransacties zijn bekostigd.
De rechtbank overweegt voorts dat het OM verzuimd heeft om de verklaring van de verdachte te weerleggen door nader onderzoek te doen naar de herkomst van de geldstromen bij Bedrijf 2 en Bedrijf 3. Daarnaast is het falen van het rechtshulpverkeer met Rusland en de VAE volledig buiten de macht van de verdachten gelegen, zodat hen daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Het niet kunnen horen van cruciale betrokkenen en het stagneren van het financiële onderzoek komt aldus niet voor rekening van de verdediging.
Lees de volledige uitspraken: