Vertrouwensbeginsel leidt tot niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie in vervolging Shildon-zaak

Rechtbank Den Haag 17 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:6737

De rechtbank Den Haag verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van een Syrische verdachte voor feiten met betrekking tot slachtoffer GT296993. Het OM had eerder ondubbelzinnig meegedeeld deze feiten niet te zullen vervolgen. De verdachte mocht hierop gerechtvaardigd vertrouwen. Een latere wijziging van die beslissing acht de rechtbank in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde.

Achtergrond

De verdachte, een in 1968 in Syrië geboren man, bevindt zich momenteel in detentie in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De zaak betreft zijn vermeende betrokkenheid bij marteling, foltering en seksueel geweld gepleegd tussen 2013 en 2014 in Syrië, in zijn hoedanigheid als (hoofd)verhoorder verbonden aan de National Defence Force, een organisatie gelieerd aan de Syrische overheid.

De tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 februari 2014 in Syrië:

  • Meermalen personen heeft gefolterd en/of gemarteld

  • Seksueel geweld en verkrachting heeft gepleegd, waarbij ernstige fysieke en geestelijke pijn is toegebracht

  • Deze handelingen heeft gepleegd binnen een wijdverbreide en stelselmatige aanval tegen de burgerbevolking

  • Specifiek geweld heeft toegepast tegen slachtoffers slachtoffer 1, slachtoffer 2, slachtoffer 3 en slachtoffer GT296993

Standpunt van het openbaar ministerie

Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat de verdachte niet gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat hij niet verder vervolgd zou worden voor de feiten betreffende slachtoffer GT296993. De officieren voeren aan dat veiligheidsaspecten oorspronkelijk redengevend waren voor de eerdere uitsluiting van deze verdenkingen, maar dat gewijzigde omstandigheden, waaronder de bereidheid van het slachtoffer om alsnog op naam te verklaren, vervolging rechtvaardigen.

Standpunt van de verdediging

De verdediging voert aan dat bij de verdachte gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat hij niet verder vervolgd zou worden voor de feiten die zien op slachtoffer GT296993. Dit vertrouwen is gebaseerd op een ondubbelzinnige mededeling van het openbaar ministerie d.d. 5 november 2024 en de bevestiging hiervan tijdens de pro-formazitting van 2 december 2024. De verdediging beroept zich op schending van het vertrouwensbeginsel en vordert niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt dat slechts bij gerechtvaardigd vertrouwen niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan volgen. De rechtbank constateert dat het openbaar ministerie op 5 november 2024 ondubbelzinnig en zonder enig voorbehoud heeft medegedeeld dat de verdenkingen met betrekking tot slachtoffer GT296993 geen onderdeel zouden uitmaken van de definitieve tenlastelegging. Deze toezegging is vervolgens bevestigd tijdens de pro-formazitting van 2 december 2024, zonder daaropvolgend voorbehoud door de officieren van justitie. De latere wijziging door het openbaar ministerie acht de rechtbank in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^