Rechtspersoon (ook in hoger beroep) veroordeeld voor medeplegen van witwassen

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20 augustus 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:5330

Het veroordeelt een Arubaanse rechtspersoon op 20 augustus 2025 voor medeplegen van witwassen. De verdachte heeft samen met haar bestuurder grote contante geldbedragen, afkomstig uit misdrijf, geïnvesteerd in vastgoed op Aruba. Er is geen legale herkomst van deze gelden aangetoond, terwijl verklaringen daarover vaag en niet verifieerbaar zijn. Het hof acht bewezen dat de verdachte de herkomst van de gelden en de identiteit van de rechthebbende heeft verborgen en verhuld. De rechtbank had eerder een geldboete van 47.500 euro opgelegd. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn verlaagt het hof deze straf tot een geldboete van 35.000 euro.

Context van de zaak

De verdachte is een rechtspersoon, gevestigd op Aruba, opgericht in 1993. De rechtspersoon is opgericht door medeverdachte, die tevens enig aandeelhouder en bestuurder is. De vennootschap heeft als doel het bezitten, beheren en exploiteren van een appartementencomplex op Aruba, gebouwd op aangekochte grond. De verdachte wordt vervolgd vanwege betrokkenheid bij witwassen van aanzienlijke geldbedragen die zijn geïnvesteerd in deze grond en de bouw van het appartementencomplex.

Het Openbaar Ministerie stelt dat deze investeringen deels zijn gefinancierd met contant geld en deels via banktransacties, terwijl geen legale herkomst van de gelden is aangetoond. De gedragingen vinden deels plaats in Nederland, deels op Aruba, hetgeen de vraag oproept of Nederland rechtsmacht toekomt. Het hof bevestigt deze rechtsmacht.

Tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat zij, in de periode van 14 december 2001 tot en met 3 maart 2020, in Nederland en op Aruba, tezamen en in vereniging met een ander, meerdere geldbedragen – ongeveer 1.500.000 euro – heeft witgewassen. Dit houdt in dat zij de herkomst van de gelden heeft verborgen en verhuld, evenals de identiteit van de rechthebbende. De tenlastelegging bevat ook een verwijt van gewoontewitwassen, waaruit volgt dat verdachte dit gedrag gedurende een langere periode zou hebben voortgezet.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie betoogt dat de verdachte samen met haar bestuurder gelden heeft geïnvesteerd in onroerend goed op Aruba, zonder dat daarvoor een legale herkomst is aangetoond. Daarbij wordt gewezen op het feit dat de investeringen deels bestaan uit contante betalingen, en dat medeverdachte in dezelfde periode is veroordeeld voor drugscriminaliteit. Deze omstandigheden, samen met het ontbreken van een plausibele verklaring voor de herkomst van de gelden, vormen volgens het OM sterke aanwijzingen dat sprake is van witwassen.

Standpunt van de verdediging

De verdediging voert primair aan dat de dagvaarding nietig is omdat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig zou zijn: enerzijds wordt opzetwitwassen verweten, anderzijds schuldwitwassen. Daarnaast zou de tenlastelegging onvoldoende specifiek zijn ten aanzien van de geldbedragen. Subsidiair stelt de verdediging dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien de gedragingen zich op Aruba hebben afgespeeld en Nederland daar geen rechtsmacht over zou hebben.

Verder voert de verdediging aan dat er geen bewijs is dat de verdachte wist of moest vermoeden dat de gelden uit misdrijf afkomstig waren. De verklaringen van medeverdachte over de herkomst van het geld – onder andere leningen en giften van familie – zouden afdoende moeten zijn om het vermoeden van witwassen te weerleggen.

Oordeel van het gerechtshof

Het hof verwerpt het nietigheidsverweer. De tenlastelegging bevat alternatieve modaliteiten van witwassen, hetgeen is toegestaan binnen het strafrecht. Ook ten aanzien van de specificatie van de geldbedragen oordeelt het hof dat het dossier voldoende aanknopingspunten bevat om te begrijpen waar de tenlastelegging op ziet.

Ten aanzien van de rechtsmacht oordeelt het hof dat de gedragingen mede in Nederland hebben plaatsgevonden, omdat gelden vanaf Nederlandse bankrekeningen zijn overgemaakt. De Nederlandse rechtsmacht strekt zich dan ook uit over het volledige feitencomplex.

Wat betreft de inhoudelijke beoordeling stelt het hof vast dat sprake is van aanzienlijke contante betalingen in een periode waarin medeverdachte geen legaal inkomen had. De verklaringen van medeverdachte over de herkomst van het geld zijn wisselend, onsamenhangend en niet met bewijsstukken onderbouwd. Zo is bijvoorbeeld geen enkel document overgelegd ter staving van de gestelde leningen of giften. De verklaring dat het geld afkomstig zou zijn van familie in Suriname is onvoldoende concreet en verifieerbaar.

Gelet op de omvang van de geldbedragen, het gebruik van contanten, het ontbreken van een legale bron, en de strafrechtelijke veroordeling van medeverdachte voor drugshandel in de relevante periode, concludeert het hof dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Nu verdachte daartegen geen geloofwaardige verklaring heeft gegeven, is het vermoeden niet ontzenuwd.

Het hof overweegt verder dat de gedragingen volledig binnen de sfeer van de rechtspersoon hebben plaatsgevonden. De rechtspersoon is immers opgericht ten behoeve van het bezitten en exploiteren van het appartementencomplex, en de investeringen zijn gedaan in lijn met dit doel. Derhalve kunnen de gedragingen aan de rechtspersoon worden toegerekend op grond van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, in de periode van 14 december 2001 tot en met 3 maart 2020, in Nederland en op Aruba, tezamen en in vereniging met een ander, geldbedragen heeft verborgen en verhuld, en heeft verhuld wie de rechthebbende was van die geldbedragen, terwijl zij wist dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf.

Het onderdeel gewoontewitwassen wordt niet bewezen geacht. Hoewel sprake is van herhaalde handelingen, acht het hof dit onvoldoende om te kwalificeren als het maken van een gewoonte.

Strafoplegging

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel van 21 december 2020, waarin een boete van 47.500 euro werd opgelegd. Gelet op de ernst van het feit, de hoogte van de bedragen en de periode waarin het witwassen plaatsvond, acht het hof een boete van 40.000 euro op zichzelf passend.

Echter, het hof houdt rekening met een forse overschrijding van de redelijke termijn. De procedure in eerste aanleg duurde langer dan twee jaar en ook in hoger beroep is de termijn ruimschoots overschreden. Hoewel een deel van de vertraging voortvloeit uit de complexiteit van de zaak en verzoeken van de verdediging, is de vertraging grotendeels niet aan verdachte toe te rekenen.

Daarom vermindert het hof de op te leggen geldboete met 5.000 euro wegens schending van de redelijke termijn. De uiteindelijke straf komt daarmee uit op een geldboete van 35.000 euro.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^