Rechtbank verklaart bezwaarschrift dagvaarding in strafzaak over bedrijfsongeval met dodelijk afloop gegrond

Rechtbank Overijssel 14 juni 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:2375

Aan klaagster is bij dagvaarding, kort en zakelijk weergegeven, ten laste gelegd dat zij: als werkgever handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet of de daarop berustende bepalingen waardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was.

Het bezwaar

De raadsvrouw van klaagster heeft zich op het standpunt gesteld dat haar cliënt buiten vervolging dient te worden gesteld, omdat haar cliënt niet als werkgever in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) kan worden aangemerkt en er ook niet onder het gezag van haar cliënt, zoals bedoeld in die wet, arbeid is verricht. Het is daarom hoogst onwaarschijnlijk te achten dat de strafrechter, later oordelend, haar cliënt ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd, onder verwijzing naar een uitspraak van het Hof Arnhem van 31 augustus 2010, parketnummer 21/00453-09, tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift. Hij heeft daartoe aangevoerd dat klaagster wel degelijk werkgever is in de zin van de Arbowet en voorts dat sprake is geweest van een gezagsverhouding. Dit maakt dat de situatie zich niet voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de zittingsrechter, later oordelend, klaagster ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen.

Het oordeel van de rechtbank

De op de indiening van het bezwaarschrift volgende raadkamerprocedure draagt een summier karakter. Wel is van belang dat onderscheid moet worden gemaakt tussen feitelijke verweren, juridische verweren en gemengde verweren. Het criterium is of het ‘hoogst onaannemelijk is dat de strafrechter, later oordelend, door de voor hem geleverde bewijsvoering het ten laste gelegde feit geheel of gedeeltelijk bewezen zal achten’. Zuiver juridische vraagpunten kunnen in het kader van de bezwaarschriftprocedure volledig worden beoordeeld. De toetsing wijkt in dat geval niet af van die van de zittingsrechter.

In deze zaak staan de feiten vast en staat een puur juridische vraag centraal. Tussen de officier van justitie en de verdediging bestaat geen discussie over de feiten, maar slechts over de juridische duiding daarvan. De rechtbank stelt in dat kader vast dat namens klaagster B.V. opdracht was gegeven aan bedrijf B.V. (hierna: bedrijf B.V.) om een afzuiginstallatie te plaatsen. De montagewerkzaamheden zijn door bedrijf B.V. uitbesteed aan de heren Naam 1 en Naam 2, beiden zelfstandig ondernemers. Van belang is dat bedrijf B.V. bij het opstellen van de offerte heeft aangegeven dat er een hoogwerker zou moeten worden geregeld. De heer medeklager, directeur van klaagster B.V., heeft toen gezegd dat dit niet nodig was, omdat er een vorkheftruck met bak aanwezig was in het bedrijfspand. Van deze constructie is uiteindelijk ook gebruikgemaakt. Bij de werkzaamheden is de bak gekanteld en is de heer Naam 2 als gevolg daarvan overleden. Later is uit onderzoek van de Inspectie SZW gebleken dat het gebruik op deze wijze van de vorkheftruck met bak vermoedelijk niet voldoet aan de veiligheidsvoorschriften en –regels.

De vraag is of klaagster als werkgever kan worden aangemerkt in de zin van de Arbowet. Bij de beantwoording van de vraag, moet worden gekeken naar de definities van het begrip ‘werkgever’, zoals genoemd in de Arbowet.

Artikel 1, eerste lid, onder a van de Arbowet bepaalt dat onder werkgever wordt verstaan:

1°. degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten;

2°. degene aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder 1°..

Artikel 1, tweede lid, onder a van de Arbowet bepaalt dat mede onder werkgever wordt verstaan:

1°. degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten;

2°. degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander niet onder zijn gezag arbeid in een woning doet verrichten, in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen.

Gesteld noch gebleken is dat er een arbeidsovereenkomst bestond tussen klaagster en Naam 1. Evenmin is gesteld of gebleken dat er een dergelijke overeenkomst bestond tussen klaagster en Naam 2. Ook is niet gesteld of gebleken dat Naam 1 en Naam 2 aan klaagster ter beschikking waren gesteld als bedoeld in de Arbowet. Beiden waren zelfstandig ondernemers, die werkzaamheden verrichtten die buiten de expertise van klaagster vielen en welke werkzaamheden juist daarom door klaagster waren uitbesteed aan het ter zake kundig bedrijf, te weten bedrijf B.V.. Voorts oordeelt de rechtbank dat niet uit de stukken kan worden afgeleid dat de onderhavige werkzaamheden werden uitgevoerd onder gezag van klaagster. De enkele mededelingen van medeklager dat klaagster beschikte over een vorkheftruck met een bak en dat het huren van een hoogwerker niet nodig was, zijn daarvoor onvoldoende. De rechtbank hecht voorts geen waarde aan de door de officier van justitie aangevoerde omstandigheid dat contact is geweest tussen medeklager enerzijds en Naam 1 en Naam 2 anderzijds over de plek waar de afzuiginstallatie moest komen en dat er voor vragen iemand beschikbaar was. Dit komt immers overeen met het gegeven dat de opdracht vanuit klaagster B.V. slechts is gegeven als ‘klant’. Hoe dan ook kan die omstandigheid nog niet de conclusie rechtvaardigen (ook niet in combinatie met de voormelde mededelingen) dat er sprake was van een gezagsverhouding zoals bedoeld in de Arbowet.

Op grond van het vorenstaande wordt geoordeeld dat er onvoldoende aanwijzing van schuld aanwezig is en dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend, het ten laste gelegde geheel of gedeeltelijk bewezen zal achten. Het bezwaarschrift zal daarom gegrond worden verklaard en verdachte zal buiten vervolging worden gesteld.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^