Onverantwoord transport met gevaarlijke stoffen zonder geldige certificaten leidt tot schuldigverklaring zonder straf

Rechtbank Rotterdam 27 maart 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:5072

De rechtbank Rotterdam oordeelt dat een transportbedrijf gevaarlijke stoffen heeft laten vervoeren door chauffeurs zonder geldig ADR-certificaat. De certificaten bleken ongeldig vanwege onder meer het ontbreken van een handtekening. De leidinggevende had dit kunnen en moeten onderkennen. De rechtspersoon wordt schuldig verklaard aan opzettelijke overtreding van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Vanwege direct getroffen verbetermaatregelen en overschrijding van de redelijke termijn legt de rechtbank geen straf op. Artikel 9a Wetboek van Strafrecht wordt toegepast.

Context van de zaak

De zaak betreft een strafrechtelijke vervolging van een rechtspersoon, actief in het wegvervoer, meer specifiek het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze rechtspersoon, statutair gevestigd te vestigingsplaats, heeft in de periode van december 2020 tot en met oktober 2021 gevaarlijke stoffen laten vervoeren door chauffeurs die niet in het bezit waren van een geldig ADR-certificaat. De leidinggevende binnen de onderneming, tevens veiligheidsadviseur, is de gemachtigde persoon A junior. De aanleiding tot het onderzoek vormt een controle door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) waarbij onregelmatigheden werden geconstateerd in de overgelegde ADR-certificaten van chauffeurs die betrokken waren bij het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Tenlastelegging

De rechtspersoon wordt verweten dat zij in strijd met artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs), juncto artikel 6 onder i van diezelfde wet, alsmede voorschrift 8.2.1.1 van het ADR, heeft gehandeld door chauffeurs zonder geldig vakbekwaamheidscertificaat in te zetten voor transport van gevaarlijke stoffen. De gedragingen zouden onder meer hebben plaatsgevonden op 30 september, 4 oktober en 28 oktober 2021, alsmede op 11 tot en met 16 december 2020.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vordert bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde feit en een geldboete van 7500 euro. Volgens het Openbaar Ministerie heeft de rechtspersoon willens en wetens chauffeurs met ondeugdelijke certificaten laten rijden, hetgeen in strijd is met de wet- en regelgeving omtrent het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze gedragingen zouden getuigen van ten minste voorwaardelijk opzet.

Standpunt van de verdediging

De verdediging betoogt dat geen sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. De rechtspersoon stelt dat zij te goeder trouw is afgegaan op de door de chauffeurs overgelegde ADR-certificaten. Voor het impliciet subsidiair ten laste gelegde wordt een beroep gedaan op de afwezigheid van alle schuld, nu de verdachte organisatie onvoldoende toegerust zou zijn geweest om de echtheid van buitenlandse certificaten zelfstandig te verifiëren. Volgens de gemachtigde zijn de certificaten gecontroleerd op geldigheidsduur en vermelding van de juiste ADR-klassen, maar ontbraken technische middelen om de echtheid van de documenten vast te stellen.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht bewezen dat de rechtspersoon opzettelijk chauffeurs zonder geldig ADR-certificaat heeft ingezet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Zij overweegt dat het ontbreken van een handtekening op het certificaat eenvoudig visueel vaststelbaar is en had moeten leiden tot nader onderzoek. De rechtbank rekent dit aan de gemachtigde van de rechtspersoon toe, nu deze als veiligheidsadviseur en leidinggevende de verantwoordelijkheid draagt voor de controle op de certificaten. De rechtbank stelt dat door deze nalatigheid een aanmerkelijke kans is geaccepteerd dat chauffeurs zonder geldige certificering gevaarlijke stoffen hebben vervoerd. Deze gedragingen kunnen aan de rechtspersoon worden toegerekend.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte rechtspersoon in de periode van 11 december 2020 tot en met 28 oktober 2021 op meerdere momenten opzettelijk gevaarlijke stoffen heeft vervoerd zonder inachtneming van de relevante veiligheidsvoorschriften. De betrokken chauffeurs beschikten niet over een geldig ADR-certificaat, hetgeen in strijd is met de voorschriften van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het ADR.

Strafoplegging

Hoewel de ernst van de feiten naar het oordeel van de rechtbank in beginsel aanleiding geeft tot het opleggen van een straf, ziet zij hiervan af op grond van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Hierbij weegt de rechtbank mee dat de rechtspersoon na de eerste constatering van onregelmatigheden direct maatregelen heeft getroffen: de betrokken chauffeurs zijn niet langer ingezet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zij zijn in de gelegenheid gesteld om alsnog op kosten van de werkgever een ADR-opleiding te volgen, en de interne procedures voor controle van certificaten zijn aangescherpt. Tevens is in de vier jaar sinds het bewezenverklaarde feit geen sprake geweest van nieuwe strafbare gedragingen en is sprake van overschrijding van de redelijke termijn. In dit licht dient het opleggen van een straf geen redelijk doel meer.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^