Onderzoekswensen rond contacten tussen OM, FIOD en civiele partij afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing

Rechtbank Amsterdam 6 november 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:8483

In deze zaak oordeelt de rechtbank Amsterdam over onderzoekswensen van de verdediging in een complexe strafzaak tegen een natuurlijk persoon. De verdediging vermoedt ongeoorloofde samenwerking tussen het Openbaar Ministerie, de FIOD en een civiele tegenpartij van verdachte. Zij stelt dat dit zou hebben geleid tot vormverzuimen in het vooronderzoek en verzoekt onder meer het horen van getuigen en toevoeging van documenten aan het dossier. De rechtbank vindt deze verzoeken onvoldoende onderbouwd en ziet geen aanwijzingen voor onrechtmatigheden. De vertrouwelijke stukken waarop de verdediging zich beroept zijn niet aan het dossier toegevoegd. De onderzoekswensen worden daarom afgewezen.

Context van de zaak

In deze zaak staat een natuurlijk persoon terecht, geboren in 1970, die in Nederland woont. De strafzaak betreft een omvangrijk en complex feitencomplex, waarin ook een civiele tegenpartij en een medeverdachte B.V. een prominente rol spelen. De zaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met een andere zaak tegen genoemde rechtspersoon. De verdachte wordt bijgestaan door een team van vijf advocaten en het Openbaar Ministerie (OM) wordt vertegenwoordigd door twee officieren van justitie.

Het onderzoek ter terechtzitting vindt plaats op 23 oktober 2025, waarbij de verdediging meerdere onderzoekswensen kenbaar maakt. Deze wensen worden gepresenteerd in het kader van een aan te voeren preliminair verweer dat gericht is op de niet-ontvankelijkverklaring van het OM. Aanleiding voor de verzoeken vormt volgens de verdediging vermeend onrechtmatig handelen van het OM in samenwerking met een civiele tegenpartij, waarbij sprake zou zijn van een quid pro quo afspraak.

De tenlastelegging

De kern van de strafzaak is nog niet inhoudelijk behandeld, maar uit de context blijkt dat de zaak vermoedelijk ziet op ernstige fraude of economische delicten, gelet op de betrokkenheid van de FIOD en de aard van het preliminaire verweer. De verdachte stelt dat het strafproces mede is voortgekomen uit onrechtmatige beïnvloeding door een civiele tegenpartij, met wie het OM volgens de verdediging zou hebben samengespannen. Hoewel de exacte tenlastelegging niet wordt besproken in deze beslissing, blijkt uit de stukken dat de verdediging zich voorbereidt op een intensieve juridische strijd over de rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Het OM verzet zich schriftelijk en mondeling tegen de onderzoekswensen van de verdediging. Het OM betoogt dat eerdere verzoeken om getuigen te horen reeds zijn afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing. Bovendien benadrukt het OM dat eventuele contacten met de civiele tegenpartij slechts oriënterend van aard waren en geen opsporingshandelingen betroffen, waardoor er geen sprake is van een schending van de verbaliseringsplicht.

Voorts stelt het OM dat het delen van bepaalde dossierstukken met de civiele partij rechtmatig is gebeurd op grond van artikel 51b Wetboek van Strafvordering, aangezien deze partij zich als benadeelde heeft gemeld. Er zijn volgens het OM geen aanwijzingen dat sprake is geweest van enige quid pro quo afspraak.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging richt haar pijlen op vermeende fundamentele vormverzuimen in het vooronderzoek. Volgens de verdediging heeft het OM samen met een civiele tegenpartij geprobeerd om de verdachte te beschadigen door middel van afspraken waarbij belastende verklaringen zijn uitgewisseld tegen toegang tot strafdossierinformatie. De verdediging stelt dat er sprake is van:

  • Schending van de verbaliseringsplicht;

  • Niet-naleving van Titel IIIA Sv;

  • Onjuiste of onvolledige informatieverstrekking aan de rechtbank;

  • Schending van het evenredigheidsbeginsel.

De onderzoekswensen bestaan uit het horen van zeven getuigen, waaronder (voormalige) officieren van justitie en FIOD-ambtenaren, en het toevoegen van documenten die betrekking hebben op contacten tussen het OM, de FIOD en de civiele tegenpartij. Deze documenten bevinden zich echter niet in het strafdossier. De verdediging stelt dat zij deze stukken niet kan overleggen vanwege het verschoningsrecht van advocaten en tuchtrechtelijke dreiging.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de onderzoekswensen aan de hand van het verdedigingsbelang. Zij stelt voorop dat de onderhavige beslissing geen inhoudelijke beoordeling vormt van het te voeren preliminaire verweer, maar uitsluitend ziet op de vraag of de onderzoekswensen noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de artikelen 348 en 350 Sv.

De rechtbank overweegt dat eerdere verzoeken om getuigen te horen reeds zijn afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. Ook de recente verzoeken, inclusief het horen van (ex-)officieren van justitie, leveren naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanknopingspunten op waaruit blijkt dat sprake is van onrechtmatigheden of niet-geverbaliseerde opsporingshandelingen. De verdediging heeft geen enkel concreet belastend of ontlastend bewijsmiddel kunnen aanvoeren dat daadwerkelijk in het geding is. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat relevante stukken doelbewust zijn weggelaten of dat verklaringen van getuigen zijn beïnvloed.

De vertrouwelijke documenten waarop de verdediging zich beroept, bevinden zich niet in het dossier en zijn ook niet ter beschikking van de rechtbank gesteld. De rechtbank kan deze dus niet betrekken in haar beoordeling. Omdat het verzoek om deze documenten in te brengen ook niet is gedaan, ontbreekt feitelijke en juridische grondslag om de beoordeling op deze documenten te baseren.

Ten aanzien van de contacten tussen het OM en de civiele tegenpartij stelt de rechtbank vast dat het OM inzichtelijk heeft toegelicht dat het slechts ging om oriënterende gesprekken zonder opsporingskarakter. Daarmee is de verbaliseringsplicht volgens de rechtbank niet van toepassing geweest.

De bewezenverklaring

Er is in dit stadium van het strafproces nog geen inhoudelijke behandeling van de tenlastelegging geweest. De rechtbank doet uitsluitend uitspraak over de onderzoekswensen en komt niet tot een bewezenverklaring.

De strafoplegging

Er is in deze fase nog geen sprake van een strafoplegging. De rechtbank houdt zich uitsluitend bezig met de regiefase van het strafproces en het al dan niet toewijzen van de onderzoekswensen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^