Omvat het begrip “lucht” a.b.i. art. 173a Sr alleen ”buitenlucht” of ook “binnenlucht”?

Hoge Raad 11 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:233

De verdachte is bij arrest van 14 mei 2018 door het gerechtshof Den Haag wegens “opzettelijk en wederrechtelijk een stof in de lucht brengen, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor en ander te duchten is”, veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van zestig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door dertig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.

De verdachte was eigenaar van een afhaalrestaurant in Den Haag. Om thans niet ter zake doende redenen werd bij zijn restaurant de stroomvoorziening afgesloten. De verdachte heeft vervolgens voor zijn restaurant een aggregaat gehuurd. Een aggregaat wekt door middel van een verbrandingsmotor elektriciteit op. Bij de verbranding van fossiele brandstof komt onder meer koolmonoxide (CO)1 vrij, een stof die in bepaalde concentraties toxisch is. Het gehuurde aggregaat is geplaatst in de ontvangstruimte van het restaurant en enige tijd in werking geweest. De verdachte heeft er niet op toegezien dat de ontvangstruimte (het trappenhuis) voldoende werd geventileerd. De gewaarschuwde inspecteurs van de gemeente en de brandweer hebben op diverse locaties in het gebouw waarin het restaurant was gevestigd relatief hoge concentraties koolmonoxide gemeten, te weten in het trappenhuis, in het restaurant zelf en in bovengelegen woningen. De kern van het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt – zoals ik het begrijp – is niet zozeer dat koolmonoxide in het milieu is terechtgekomen. Daarin onderscheidt de verdachte zich immers niet van hen die deelnemen aan het verkeer in een voertuig met een verbrandingsmotor.2 Waar het om gaat is dat het aggregaat inpandig was gepositioneerd en in werking gesteld, en dit zonder goede ventilatie. Als gevolg daarvan werden verscheidene personen blootgesteld aan een relatief grote hoeveelheid uitlaatgassen en (dus) aan hogere concentraties koolmonoxide. Ter discussie staat allereerst of deze “onhandige actie” van de verdachte wordt bestreken door de delictsomschrijving van artikel 173a Sr.

Middel

Het middel klaagt onder meer dat het Hof het verweer dat onder “lucht” in de zin van art. 173a Sr “buitenlucht” dient te worden verstaan, heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.

Beoordeling Hoge Raad

De tenlastelegging is toegesneden op art. 173a Sr, dat is opgenomen in Titel VII (Misdrijven waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht. Daarom moet de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende term “lucht” geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 173a Sr.

Art. 173a Sr luidt:

“Hij die opzettelijk en wederrechtelijk een stof op of in de bodem, in de lucht of in het oppervlaktewater brengt, wordt gestraft:

1°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is;

2°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.”

Bij de beoordeling van het middel zijn verder de volgende bepalingen uit de (sectorale) milieuwetten van belang:

art. 1.1, eerste lid, Wet milieubeheer:

“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

“(...)

“luchtverontreiniging: aanwezigheid in de buitenlucht van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, niet zijnde splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen als bedoeld in de Kernenergiewet, die op zichzelf dan wel tezamen of in verbinding met andere stoffen nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken.”

art. 1 Wet inzake de luchtverontreiniging:

“Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

“luchtverontreiniging: de aanwezigheid in de buitenlucht van verontreinigende stoffen;

“verontreinigende stoffen: vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, niet zijnde splijtstoffen, ertsen of radio- actieve stoffen in de zin van de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82), die in de lucht, op zichzelf dan wel tezamen of in verbinding met andere stoffen, hetzij nadeel voor de gezondheid van de mens of hinder voor de mens kunnen opleveren, hetzij schade kunnen toebrengen aan dieren, planten of goederen;

“(...)

“verontreinigende handeling: gedraging waardoor één of meer verontreinigende stoffen in de buitenlucht kunnen geraken, die niet voortvloeit uit het normale gebruik van een toestel of brandstof en niet wordt verricht in een inrichting waarvoor een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist is.”

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 19 januari 1989 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met enige bepalingen ter bescherming van de algemene veiligheid van personen tegen ernstige verontreinigingen van het milieu, Stb. 1989, 7, waarbij art. 173a Sr is gewijzigd, houdt onder meer het volgende in:

“Par. 3. Afzonderlijke strafbaarstelling ernstige milieucriminaliteit

Nadere bezinning op de verschillende vraagstukken die naar aanleiding van de recente gifvondsten naar voren zijn gekomen, hebben tot de conclusie geleid dat de bestaande strafbepalingen ontoereikend zijn voor het tegengaan van milieucriminaliteit van een zodanige ernst als thans is geconstateerd. Bij de totstandbrenging van de verschillende sectorale milieuwetten in de afgelopen decennia heeft de wetgever kwalijk kunnen bevroeden dat de daarin strafbaar gestelde gedragingen tot zulke ernstige bedreigingen voor de gezondheid van de mens hebben kunnen leiden. De bestaande bepalingen in het Wetboek van Strafrecht over de algemene veiligheid van personen (Titel VII van het Tweede Boek) zijn evenmin voldoende toegesneden op deze situaties. Qua ernst en strafwaardigheid van het delict lijken de gesignaleerde gevallen echter thuis te horen in deze categorie van strafbare feiten. Opmerkelijk is dat tot twee maal toe bij de invoering van een sectorale milieuwet aan de betreffende titel van het Wetboek van Strafrecht nieuwe strafbare feiten zijn toegevoegd. Bij de invoering van de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82) zijn de artikelen 161 quater en 161 quinquies toegevoegd. Bij de invoering van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 1969, 536) zijn de bestaande artikelen 173a en 173b toegevoegd, nadien opnieuw vastgesteld bij de Wet van 5 juni 1975 (Stb. 353). Het lijkt thans wenselijk, los van een van de deelgebieden van de milieuwetgeving, overkoepelende bepalingen in te voeren die ernstige vormen van milieuverontreiniging strafbaar stellen. Deze bepalingen komen er op neer dat het opzettelijk of op nalatige wijze een stof op of in de bodem, in de lucht of in het oppervlaktewater brengen, wordt strafbaar gesteld, indien hierdoor gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar te duchten is. Indien bovendien hierdoor iemand sterft, kan een zwaardere straf worden opgelegd. Bij de formulering van de thans voorgelegde bepalingen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de eerdere, reeds genoemde bepalingen die tegelijk met bijzondere milieuwetten in het Wetboek van Strafrecht zijn ingevoerd. Slechts is getracht thans de bepalingen zodanig te formuleren dat elke vorm van verontreiniging van het milieu waardoor gevaar voor de openbare gezondheid te duchten is, daaronder wordt gevat. Zo zullen onder meer gevallen van ernstige bodemverontreiniging waarbij mogelijk eerst op lange termijn het gevaar voor de openbare gezondheid zich verwezenlijkt, door de voorgestelde bepalingen worden bestreken. Voor zover schade aan het milieu wordt toegebracht, zonder dat de mens rechtstreeks als gevolg daarvan kan worden geschaad, blijven de bepalingen van de afzonderlijke milieuwetten van toepassing.” (Kamerstukken II, 1984/85, 19 020, nrs. 1-3, p. 7-8)

Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen onder meer het volgende vastgesteld. De verdachte liet een noodaggregaat plaatsen bij de ingang van zijn restaurant en gaf zijn personeel opdracht het aggregaat aan te zetten. Nadat het aggregaat in werking was gezet, kwamen grote hoeveelheden koolmonoxide vrij en werden in het restaurant en in de gangen, de trappenhuizen en de appartementen van het appartementencomplex dat boven het restaurant was gelegen, zeer hoge, respectievelijk aanzienlijke concentraties koolmonoxide gemeten. Mede op basis van deze vaststellingen heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk een stof in de lucht heeft gebracht als bedoeld in art. 173a Sr.

Het Hof heeft, in reactie op het in het middel bedoelde verweer, overwogen dat “- anders dan de raadsman stelt - geen aansluiting dient te worden gezocht met de definitie van ‘lucht’ in de (sectorale) milieuwetten”. Hierin ligt als het oordeel van het Hof besloten dat onder “lucht” niet alleen “buitenlucht” maar ook “binnenlucht” dient te worden verstaan, aangezien de term “lucht” in art. 173a Sr een andere betekenis heeft dan de term “lucht” in de (sectorale) milieuwetgeving. Dat oordeel is onjuist, omdat mede gelet op de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis en in het licht van het systeem van de wet, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 17 en 18, onder de term “lucht” in art. 173a Sr uitsluitend “buitenlucht” dient te worden verstaan.

Het middel slaagt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^