Luxe juwelier niet strafbaar voor betaling uit criminele gelden: werknemer vrijgesproken van witwassen

Gerechtshof Amsterdam 21 augustus 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:2629

Een verkoopmedewerker van een luxe juwelier in Amsterdam wordt verdacht van (gewoonte)witwassen vanwege de verkoop van sieraden voor ruim 500.000 euro aan een klant met crimineel verkregen geld. De facturen vermelden vennootschappen in plaats van de werkelijke koper. Het gerechtshof oordeelt dat de verdachte geen wetenschap had van de illegale herkomst van het geld. Ook vindt het hof het gebruik van andere namen op facturen in deze branche niet ongebruikelijk. De verdachte wordt volledig vrijgesproken.

Context van de zaak

De verdachte is een natuurlijk persoon, geboren in 1972, die gedurende de periode van mei 2017 tot juli 2018 werkzaam is als verkoopmedewerker bij een gerenommeerde en exclusieve juwelier, [bedrijf 3] B.V., in Amsterdam. Deze onderneming richt zich op een vermogend en internationaal georiënteerd klantenbestand. Binnen zijn functie verkoopt de verdachte luxe sieraden aan diverse klanten, waaronder een vrouwelijk persoon, aangeduid als [persoon 2]. Het gaat in totaal om sieradenaankopen ter waarde van circa 505.500 euro.

In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken. Het openbaar ministerie heeft echter hoger beroep ingesteld, stellende dat sprake is van gewoontewitwassen dan wel medeplichtigheid daaraan.

Tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat hij zich in de periode van 9 mei 2017 tot en met 20 juli 2018 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen, althans witwassen. Hij zou, al dan niet samen met anderen, voorwerpen – te weten geldbedragen met een totale waarde van 505.500 euro – hebben verhuld, verborgen of voorhanden hebben gehad, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf.

Subsidiair wordt hem verweten dat hij als verkoopmedewerker van [bedrijf 3] B.V. opzettelijk behulpzaam is geweest bij het witwassen door onder meer te hebben toegestaan dat betalingen werden verricht door vennootschappen die niet de daadwerkelijke koper waren, en dat op facturen namen van andere entiteiten werden vermeld dan de feitelijke afnemer van de sieraden.

Standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal stelt dat het primair ten laste gelegde gewoontewitwassen bewezen moet worden verklaard. Volgens haar is sprake van een criminele herkomst van de gelden waarmee de sieraden zijn gekocht en heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het om illegaal geld ging. Zij wijst daarbij op het feit dat de verdachte op verzoek van de koper niet haar naam, maar die van vennootschappen op de facturen heeft gezet, evenals op een chatgesprek waarin de verdachte zegt dat [persoon 2] “fout” was en dat hij “niet wist waar ze het van deed”.

Voorts benadrukt het openbaar ministerie dat de omstandigheid dat de betalingen giraal zijn verricht de verdachte niet ontslaat van zijn verplichting om nader onderzoek te doen naar de herkomst van de gelden. Door dat na te laten, heeft de verdachte volgens het openbaar ministerie willens en wetens het risico aanvaard dat de gelden uit misdrijf afkomstig waren.

Standpunt van de verdediging

De verdediging voert in hoger beroep aan dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde. De raadsvrouw wijst erop dat de verdachte steeds heeft gehandeld binnen de kaders van zijn functie als verkoper en dat hij geen wetenschap had van de criminele herkomst van het geld.

Voorts stelt de verdediging dat het opnemen van andere namen op de facturen binnen het bedrijf niet ongebruikelijk is, en dat dit past binnen de praktijk bij [bedrijf 3] B.V., die in een specifieke sector opereert met klanten die vaak anoniem wensen te blijven. Ook wordt benadrukt dat de verdachte in loondienst is bij een groot bedrijf met een eigen financiële afdeling, waardoor de verantwoordelijkheid voor integriteitsonderzoek primair daar thuishoort.

Oordeel van het gerechtshof

Het gerechtshof overweegt dat weliswaar vaststaat dat de betalingen afkomstig zijn uit criminele activiteiten, maar dat dit onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van (mede)plegen of medeplichtigheid aan witwassen te komen. Het hof acht niet aannemelijk dat de verdachte wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat het geld waarmee [persoon 2] sieraden kocht uit misdrijf afkomstig was.

Het hof betrekt in zijn oordeel dat de betalingen giraal zijn verlopen en dat op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) bij girale transacties geen verplicht cliëntenonderzoek geldt. De stelling van de verdachte dat hij ervan uitging dat de banken toezicht hielden op de herkomst van het geld, wordt niet als onaannemelijk bestempeld.

Daarnaast acht het hof van belang dat het gebruik van andere namen op facturen binnen het bedrijf volgens meerdere verklaringen gangbare praktijk was. De verklaring van de leidinggevende [getuige 2], die stelt dat dit niet zou mogen, overtuigt het hof niet, mede gelet op de tegenovergestelde verklaringen van andere medewerkers.

Wat betreft de opmerking in het chatgesprek – waarin de verdachte aangeeft [persoon 2] “fout” te vinden – stelt het hof dat dit onvoldoende is om te concluderen dat hij wetenschap had van de criminele herkomst van de gelden. In kringen van luxe goederenhandel is het niet ongebruikelijk dat personeel zich vragen stelt bij de vermogenspositie van klanten, zonder dat dit direct duidt op bewustzijn van strafbare feiten.

Tot slot onderkent het hof dat de verdachte een zekere verantwoordelijkheid draagt als verkoper bij transacties van deze omvang, maar het acht deze verantwoordelijkheid gedeeld met de onderneming [bedrijf 3] B.V., die zelf beschikt over een financiële afdeling en beleid dient te voeren ter voorkoming van witwaspraktijken.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^