Kunnen vorderingen BP ter zake van kosten voor geestelijke gezondheidszorg als vergoeding voor materiële schade toewijzen, terwijl hof vorderingen immateriële schade heeft afgewezen?

Hoge Raad 22 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:629

De verdachte, een man geboren in 1952, is werkzaam geweest als gerechtsdeurwaarder. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft hem veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder verkrachting (artikelen 242 en 246 Sr) en passieve ambtelijke omkoping (artikel 363 lid 1 onder 3° oud Sr). De feiten waarvoor hij is veroordeeld, betreffen onder meer het vragen van seksuele diensten aan kwetsbare vrouwen met schulden, in ruil voor vermindering of kwijtschelding van hun schulden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest.

Middel

Het vijfde cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof omtrent de uitleg van het bestanddeel “in zijn bediening” in artikel 363 lid 1 onder 3° oud Sr. Volgens de verdediging zou geen sprake zijn van handelen “in zijn bediening”, omdat het verlenen van seksuele diensten geen verband zou houden met ambtelijke werkzaamheden. De verdediging voert aan dat er geen sprake was van concrete ambtelijke handelingen, zoals het intrekken van een exploot of het opheffen van een beslag.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad verwerpt deze klacht. Onder verwijzing naar de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 363 Sr overweegt de Hoge Raad dat de bepaling ziet op het vragen van voordelen in verband met dienstverrichtingen die strijdig zijn met de ambtsplicht. De regeling beoogt het vertrouwen in het openbaar bestuur te beschermen tegen niet-integer gedrag van ambtenaren. Ook indien een ambtenaar door middel van een gift, belofte of dienst een relatie probeert te doen ontstaan of te onderhouden om zo een voorkeursbehandeling te geven, kan sprake zijn van handelen "in zijn bediening".

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in zijn hoedanigheid als gerechtsdeurwaarder bij de slachtoffers aan de deur kwam wegens openstaande schulden, hen in dat verband heeft benaderd en seksuele diensten heeft gevraagd in ruil voor vermindering of kwijtschelding van die schulden. De door het hof vastgestelde feiten onderbouwen dat het vragen van seksuele diensten plaatsvond in het kader van zijn ambtelijke werkzaamheden. De verdachte maakte gebruik van zijn gezagspositie als deurwaarder en de schuldenproblematiek van de vrouwen om hen onder druk te zetten tot seksuele handelingen.

De Hoge Raad bevestigt dat het niet vereist is dat er een concrete ambtelijke tegenprestatie wordt geleverd. Het is voldoende dat de gevraagde diensten samenhangen met de ambtelijke werkzaamheden en dat de gedragingen plaatsvinden in de context van het ambt. De door het hof vastgestelde gedragingen passen binnen deze uitleg.

De Hoge Raad benadrukt dat het feit dat de verdachte mogelijk ook buiten zijn functie vergelijkbare voorstellen aan anderen had kunnen doen, niet afdoet aan het verband tussen zijn ambtelijke hoedanigheid en de onderhavige feiten. De situatie van de slachtoffers, de aanleiding van het contact (schulden) en de functie van de verdachte zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Beoordeling overige middelen

De overige middelen in cassatie, waaronder bewijsklachten over de verkrachtingen en de strafmaat, kunnen evenmin leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad past hier de verkorte motiveringswijze toe op grond van artikel 81 lid 1 Wet op de rechterlijke organisatie.

Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep. De veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van zes jaren blijft in stand.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^