Innerlijke tegenstrijdigheid tussen ontvankelijkheid en kwalificatie bij oplichting leidt tot succesvolle cassatie
/Hoge Raad 9 september 2025, ECLI:NL:HR:2025:1227
De verdachte werd vervolgd voor oplichting van een vrouw door haar te misleiden tot afgifte van geld en telefoons met abonnementen. De politierechter sprak hem deels vrij; het hof achtte hem deels ontvankelijk in hoger beroep en veroordeelde hem voor "oplichting, meermalen gepleegd". De Hoge Raad oordeelt dat het hof innerlijk tegenstrijdig heeft geoordeeld. Enerzijds kwalificeerde het hof de gedragingen als één feitencomplex (voor ontvankelijkheid), anderzijds als afzonderlijke feiten (voor kwalificatie). Deze redenering is onbegrijpelijk. De Hoge Raad vernietigt daarom de uitspraak en verwijst de zaak terug naar het hof.
Achtergrond
In deze zaak draait het om een man die ervan wordt verdacht in de periode van 22 juni tot en met 17 september 2018 een vrouw (hierna: aangeefster) te hebben opgelicht. De verdachte zou zich meerdere malen tegenover haar hebben voorgedaan onder valse namen en valse hoedanigheden. Door gebruik te maken van leugens en valse beloftes zou hij haar hebben bewogen tot de afgifte van geld (in totaal 4030 euro), het afsluiten van meerdere telefoonabonnementen op haar naam en het overhandigen van sieraden.
De verdachte beloofde aangeefster onder meer dat hij voor haar een woning kon regelen waarvoor zij borg diende te betalen. Tevens stelde hij dat zij haar geld terug zou krijgen indien zij telefoons met abonnementen voor hem zou afsluiten. Daarnaast zou hij haar broer helpen bij een echtscheiding, waarvoor zij sieraden moest afstaan.
De politierechter sprak de verdachte vrij van de gedragingen met betrekking tot de telefoons met abonnementen en de sieraden, maar veroordeelde hem wegens oplichting met betrekking tot het bedrag van 4030 euro. De verdachte stelde vervolgens onbeperkt hoger beroep in.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dat betrekking had op de afgifte van de sieraden, maar wel ontvankelijk ten aanzien van de afgifte van het geld en de telefoons met abonnementen. Het hof achtte bewezen dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan oplichting, meermalen gepleegd, als bedoeld in artikel 326 lid 1 Sr, in samenhang met artikel 57 Sr. Hij zou opzettelijk en met een samenweefsel van verdichtsels de aangeefster hebben bewogen tot zowel het afgeven van geld als het aangaan van schulden via telefoonabonnementen. De uiteindelijke straf die het hof oplegde, is niet opgenomen in het arrest van de Hoge Raad.
Middel
Het eerste cassatiemiddel richt zich tegen het oordeel van het hof over de ontvankelijkheid van het hoger beroep en de kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten. Het klaagt over een innerlijke tegenstrijdigheid in het oordeel van het hof: enerzijds stelt het hof dat de gedragingen met betrekking tot het geld en de telefoons één samenhangend feitencomplex vormen (en dus als één feit moeten worden gezien), anderzijds kwalificeert het hof het geheel als "oplichting, meermalen gepleegd", waarbij het dus wél twee afzonderlijke feiten aanneemt. Dit roept de vraag op of het oordeel van het hof over de ontvankelijkheid van het hoger beroep wel te verenigen is met de uiteindelijke kwalificatie van het bewezenverklaarde.
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad stelt voorop dat op grond van artikel 404 lid 5 Sv een verdachte slechts hoger beroep kan instellen tegen die delen van de zaak waarin hij in eerste aanleg niet volledig is vrijgesproken. Wanneer in eerste aanleg sprake is van een volledige vrijspraak voor een bepaald feit, dan is hoger beroep tegen dat deel van de zaak niet ontvankelijk.
Het hof heeft geoordeeld dat de gedragingen met betrekking tot de afgifte van het geld en de telefoons met abonnementen zodanig met elkaar verweven zijn dat deze niet als afzonderlijke feiten kunnen worden beschouwd, maar als één samenhangend feitencomplex. Op basis daarvan achtte het hof de verdachte ontvankelijk in zijn hoger beroep ten aanzien van beide gedragingen, ondanks de vrijspraak in eerste aanleg voor het onderdeel met betrekking tot de telefoons.
Daartegenover staat dat het hof het bewezenverklaarde heeft gekwalificeerd als "oplichting, meermalen gepleegd", onder verwijzing naar artikel 57 Sr. Daarmee erkent het hof impliciet dat het wél gaat om twee afzonderlijke oplichtingsfeiten: één met betrekking tot het geld en één met betrekking tot de telefoons met abonnementen. Deze kwalificatie staat dus haaks op het eerdere oordeel dat beide gedragingen één samenhangend geheel zouden vormen.
De Hoge Raad overweegt dat deze tegenstrijdigheid het oordeel van het hof onbegrijpelijk maakt. Wanneer gedragingen worden gekwalificeerd als meermalen gepleegde oplichting, wordt daarmee juist aangenomen dat er sprake is van meerdere afzonderlijke strafbare feiten. Dit kan niet worden verenigd met de gedachte dat het één onlosmakelijk feitencomplex betreft, op grond waarvan hoger beroep mogelijk zou zijn. De door het hof aangebrachte redenering over de ontvankelijkheid in hoger beroep en de daaropvolgende kwalificatie zijn daardoor innerlijk tegenstrijdig en juridisch onhoudbaar.
Het cassatiemiddel slaagt dan ook. Vanwege deze fundamentele fout vernietigt de Hoge Raad de uitspraak van het hof. De overige onderdelen van het cassatiemiddel worden niet besproken, omdat de vernietiging al voldoende is gebaseerd op het eerste middel.
Het tweede cassatiemiddel hoeft gelet op deze beslissing niet afzonderlijk besproken te worden.
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 februari 2023. De zaak wordt terugverwezen naar datzelfde gerechtshof, opdat deze opnieuw wordt berecht en afgedaan. De Hoge Raad laat zich niet uit over de schuld of onschuld van de verdachte, noch over de strafmaat, maar beperkt zich tot het herstellen van de procedurele onjuistheid in het oordeel van het hof.
Lees hier de volledige uitspraak.