Aanwezigheid bij geweldpleging en groepsdynamiek dragen medeplegen: Hoge Raad bevestigt veroordeling ondanks afwezigheid direct geweld
/Hoge Raad 9 september 2025, ECLI:NL:HR:2025:1244
De Hoge Raad bevestigt de veroordeling voor medeplegen van diefstal met geweld, afpersing en vrijheidsberoving. Het hof mocht oordelen dat de verdachte door zijn aanwezigheid en groepsgedrag een voldoende significante bijdrage leverde. Opzet blijkt onder meer uit WhatsApp-communicatie en het niet distantiëren van geweld. De motivering voor medeplegen en opzet acht de Hoge Raad niet onbegrijpelijk. Wel is de redelijke termijn overschreden, zonder duidelijke strafkorting. De Hoge Raad vermindert daarom de gevangenisstraf met één maand.
Achtergrond
In deze strafzaak is de verdachte vervolgd voor zijn betrokkenheid bij een ernstig incident, gepleegd in groepsverband, waarbij het slachtoffer is beroofd, bedreigd en vastgehouden. De zaak betreft drie strafbare feiten:
medeplegen van diefstal met geweld (artikel 312 lid 2 onder 2 Wetboek van Strafrecht),
medeplegen van afpersing (artikel 317 lid 3 jo. artikel 312 lid 2 onder 2 Wetboek van Strafrecht),
medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht).
De feiten zijn begaan in het kader van een intern conflict binnen een motorclub. De verdachte, lid van deze club, was samen met andere leden aanwezig bij de confrontatie met het slachtoffer. In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van de diefstal met geweld en de afpersing. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden komt in hoger beroep echter tot een bewezenverklaring van alle drie de feiten en veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De bewijsmiddelen wijzen onder meer op betrokkenheid van de verdachte bij WhatsApp-communicatie waarin het plan tot uitvoering van de feiten werd besproken. Ook is vastgesteld dat de verdachte aanwezig is op cruciale momenten voorafgaand aan en tijdens het geweldsincident, en dat hij geen afstand neemt van het handelen van zijn medeverdachten.
Middel
De verdediging voert in cassatie drie middelen aan:
het hof zou ten onrechte hebben aangenomen dat sprake was van medeplegen, dan wel dit onvoldoende gemotiveerd hebben;
het hof zou ten onrechte opzet bij de verdachte hebben aangenomen;
het hof zou ontoereikend hebben gemotiveerd op welke wijze het de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat heeft verdisconteerd.
Beoordeling Hoge Raad
Middel 1: nauwe en bewuste samenwerking bij medeplegen
De eerste klacht richt zich op het oordeel van het hof dat sprake was van medeplegen. De verdediging stelt dat de verdachte slechts fysiek aanwezig was, geen geweld heeft gepleegd, geen berichten in de WhatsApp-groep heeft verstuurd en dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat hij deel uitmaakte van een gezamenlijk plan.
De Hoge Raad verwerpt dit middel en sluit zich aan bij de conclusie van de advocaat-generaal. Die overweegt dat het hof niet onbegrijpelijk heeft vastgesteld dat de verdachte zich heeft gecommitteerd aan de uitvoering van het plan, onder meer door zijn voortdurende aanwezigheid bij en tijdens de feiten. De fysieke aanwezigheid van de verdachte, in combinatie met zijn lidmaatschap van de motorclub en zijn betrokkenheid bij de WhatsApp-groep, levert volgens het hof — en de Hoge Raad — een bijdrage van voldoende gewicht op aan de uitvoering van de delicten.
Van belang is dat de verdachte zich niet heeft onttrokken aan de situatie en aldus het getalsmatig overwicht heeft versterkt, hetgeen binnen de context van geweldsdelicten in groepsverband een doorslaggevende rol kan spelen. Zoals ook in de jurisprudentie van de Hoge Raad is neergelegd, kunnen niet-gewelddadige handelingen — waaronder aanwezigheid en stilzwijgende ondersteuning — in bepaalde gevallen bijdragen aan de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
De advocaat-generaal wijst in dit kader op vaste rechtspraak (o.a. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1322) waaruit volgt dat aanwezigheid bij gewelddadige handelingen reeds voldoende kan zijn voor medeplegen, mits die aanwezigheid de uitvoering van het delict faciliteert of ondersteunt. In deze zaak heeft het hof expliciet geoordeeld dat de bijdrage van de verdachte, gelet op de context en groepsdynamiek, substantieel genoeg was om als medeplegen te kwalificeren.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof zijn oordeel adequaat heeft gemotiveerd en dat deze motivering geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De overwegingen zijn niet onbegrijpelijk en houden stand in cassatie.
Middel 2: opzet op de bewezenverklaarde feiten
Het tweede middel richt zich op het opzetvereiste. De verdediging stelt dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte wetenschap had van het plan, noch dat hij de opzet had om deel te nemen aan de strafbare feiten.
De Hoge Raad volgt de conclusie van de advocaat-generaal, die benadrukt dat uit het dossier blijkt dat de verdachte zich in een WhatsApp-groep bevond waarin de confrontatie werd besproken. Zijn aanwezigheid op belangrijke momenten voorafgaand aan en tijdens het incident wijst volgens het hof op betrokkenheid bij een gemeenschappelijk plan. Bovendien is het hof bij zijn beoordeling niet voorbijgegaan aan de inhoudelijke context van de communicatie en de gedragingen van de verdachte.
Voor de uitvoeringshandelingen van medeverdachten geldt dat een ‘globaal opzet’ voldoende is: het is niet vereist dat de verdachte exact wist wat de medeverdachten zouden doen, zolang hij maar bewust deelnam aan het geheel en de kans op het plegen van geweld aanvaardde.
Daarnaast acht het hof relevant dat de aangever zichtbaar letsel had, wat niet alleen blijkt uit het rapport van de forensisch arts maar ook uit verklaringen van medeverdachten. Dat de verdachte aanwezig bleef tijdens het geweld draagt bij aan het bewijs van zijn opzet.
De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof dat het opzet van de verdachte, gelet op zijn gedragingen en de context, kan worden aangenomen. De motivering is toereikend en het oordeel is niet onbegrijpelijk.
Middel 3: redelijke termijn overschreden, onvoldoende motivering strafkorting
Het derde middel slaagt. De verdediging klaagt dat het hof niet heeft gemotiveerd in welke mate de opgelegde straf is verlaagd wegens overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM. De Hoge Raad stelt vast dat het hof slechts summier heeft verwezen naar het tijdsverloop, zonder te preciseren welk effect dit had op de strafmaat. Dat is in strijd met vaste jurisprudentie (HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:442), waarin is bepaald dat een rechter in dergelijke gevallen expliciet moet aangeven op welke wijze de termijnoverschrijding is verdisconteerd in de strafoplegging.
Bovendien is ook in cassatie de redelijke termijn overschreden, nu meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het beroep.
De Hoge Raad vernietigt daarom de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en vermindert de straf met één maand.
Deze zaak illustreert het belang van groepsdynamiek en fysieke aanwezigheid bij de beoordeling van medeplegen van geweldsdelicten. De Hoge Raad bevestigt dat niet alleen het plegen van geweld, maar ook stilzwijgende ondersteuning binnen een context van groepsgeweld, kan leiden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid als medepleger. De aanwezigheid van de verdachte, in combinatie met zijn betrokkenheid bij de voorafgaande communicatie en zijn rol in het in stand houden van getalsmatig overwicht, is doorslaggevend.
Het oordeel van het hof dat sprake is van medeplegen wordt als niet onbegrijpelijk beoordeeld. De klachten over het ontbreken van opzet vinden evenmin gehoor, mede omdat het hof voldoende aanknopingspunten heeft gevonden in de gedragingen van de verdachte, zijn aanwezigheid bij cruciale momenten en de WhatsApp-communicatie.
Wel leidt de zaak tot een strafvermindering vanwege de gebrekkige motivering omtrent de overschrijding van de redelijke termijn, zowel in hoger beroep als in cassatie.
Lees hier de volledige uitspraak.