In hoeverre heeft iemand inzage in zijn persoonsgegevens bij een Wwft-instelling o.g.v. de AVG en mag deze instelling inzage weigeren op grond van de geheimhoudingsplicht van de Wwft?

Gerechtshof Amsterdam 26 juli 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2192

Appellant wilde in april 2018 een bedrag van € 5.000 in contanten omwisselen in Amerikaanse dollars bij een vestiging van Travelex in verband met een vakantie in de VS. Deze transactie werd geweigerd. Appellant heeft Travelex herhaaldelijk verzocht om mededeling van de belastende gegevens, waarop deze weigering is gebaseerd. Travelex heeft niet aan zijn verzoeken voldaan, omdat zij zegt die gegevens niet te mogen meedelen op grond van wetgeving betreffende het voorkomen van witwassen en het financieren van terrorisme.

Appellant heeft bij brief van 11 juli 2018 nogmaals navraag gedaan bij Travelex naar de reden waarom de transactie is geweigerd.

Op 31 juli 2018 heeft Appellant een klacht ingediend tegen Travelex bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening in verband met de geweigerde transactie. Daarbij heeft Appellant verzocht te bepalen dat Travelex openheid van zaken dient te geven over de gegevens omtrent zijn persoon op grond waarvan zij weigert zaken met hem te doen en van wie die gegevens afkomstig zijn.

Het Kifid heeft op 4 april 2019 uitspraak gedaan, inhoudende dat het Kifid de klacht niet kan behandelen omdat de klacht ziet op het weigeren om een rechts-verhouding aan te gaan. Appellant heeft geen beroep ingesteld.

Beoordeling

Appellant vordert dat Travelex zal worden veroordeeld hem mee te delen welke belastende gegevens omtrent zijn persoon zich in haar administratie bevinden, alsmede van welke persoon of personen dan wel instelling(en) deze gegevens afkomstig zijn, op straffe van een dwangsom.

Appellant heeft hiertoe de volgende gronden aangevoerd: strijd met de redelijkheid en billijkheid, strijd met het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens (hierna: het EVRM) en onrechtmatige daad, waarbij onder meer een beroep wordt gedaan op het inzagerecht op grond van art. 15 Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG). De rechtbank heeft geconcludeerd dat de door Appellant aangevoerde gronden zijn vordering niet kunnen dragen. De vordering is afgewezen en Appellant is in de proceskosten met rente en nakosten veroordeeld.

Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Appellant met vier grieven op.

In deze zaak zijn de volgende bepalingen van belang.

De AVG houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

Artikel 12 (…) nadere regels voor de uitoefening van de rechten van betrokkene (…)

3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene onverwijld en in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het verzoek krachtens de artikelen 15 tot en met 22 informatie over het gevolg dat aan het verzoek is gegeven. (…)

Artikel 15 Recht van inzage van de betrokkene

1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:

a. a) de verwerkingsdoeleinden;

b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;

c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;

d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;

e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;

f) dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;

g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;

h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.

2. (…)

3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien de betrokkene om bijkomende kopieën verzoekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke op basis van de administratieve kosten een redelijke vergoeding aanrekenen. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, en niet om een andere regeling verzoekt, wordt de informatie in een gangbare elektronische vorm verstrekt.

4. (…)

Artikel 23 Beperkingen

1. De reikwijdte van de verplichtingen en rechten als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22 (…) kan (…) worden beperkt door middel van Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke bepalingen die op de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker van toepassing zijn, op voorwaarde dat die beperking de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden onverlet laat en in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter waarborging van:

a. a) de nationale veiligheid;

b) landsverdediging;

c) de openbare veiligheid;

d) de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid;

e) andere belangrijke doelstellingen van algemeen belang van de Unie of van een lidstaat, met name een belangrijk economisch of financieel belang van de Unie of van een lidstaat, met inbegrip van monetaire, budgettaire en fiscale aangelegenheden, volksgezondheid en sociale zekerheid;

f) de bescherming van de onafhankelijkheid van de rechter en gerechtelijke procedures;

g) de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van schendingen van de beroepscodes voor gereglementeerde beroepen;

h) een taak op het gebied van toezicht, inspectie of regelgeving die verband houdt, al is het incidenteel, met de uitoefening van het openbaar gezag in de in de punten a), tot en met e) en punt g) bedoelde gevallen;

i. i) de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen;

j) de inning van civielrechtelijke vorderingen.

2. De in lid 1 bedoelde wettelijke maatregelen bevatten met name specifieke bepalingen met betrekking tot, in voorkomend geval, ten minste:

a. a) de doeleinden van de verwerking of van de categorieën van verwerking,

b) de categorieën van persoonsgegevens,

c) het toepassingsgebied van de ingevoerde beperkingen,

d) de waarborgen ter voorkoming van misbruik of onrechtmatige toegang of doorgifte, e) de specificatie van de verwerkingsverantwoordelijke of de categorieën van verwerkingsverantwoordelijken,

f) de opslagperiodes en de toepasselijke waarborgen, rekening houdend met de aard, de omvang en de doeleinden van de verwerking of van de categorieën van verwerking, g) de risico's voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen, en

h) het recht van betrokkenen om van de beperking op de hoogte te worden gesteld, tenzij dit afbreuk kan doen aan het doel van de beperking.

Paragraaf 3.3 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevens-bescherming (hierna: UAVG) houdt, voor zover van belang, het volgende in.

Paragraaf 3.3. Rechtsbescherming

Artikel 34. Toepasselijkheid Algemene wet bestuursrecht bij beslissing van bestuursorganen.

Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen en geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 35. Toepasselijkheid burgerlijk recht bij beslissing van niet-bestuursorganen.

1. Indien de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 34 is genomen door een ander dan een bestuursorgaan, kan de belanghebbende zich tot de rechtbank wenden met het schriftelijk verzoek de verwerkingsverantwoordelijke te bevelen het verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening alsnog toe of af te wijzen.

2. Het verzoekschrift wordt ingediend binnen zes weken na ontvangst van het antwoord van de verwerkingsverantwoordelijke. Indien de verwerkings-verantwoordelijke niet binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen heeft geantwoord, is de indiening van het verzoekschrift niet aan een termijn gebonden.

3. De rechtbank wijst het verzoek toe, voor zover zij dit gegrond oordeelt. Alvorens de rechtbank beslist, stelt zij zo nodig de belanghebbenden in de gelegenheid hun zienswijze naar voren te brengen.

4. De indiening van het verzoekschrift behoeft niet door een advocaat te geschieden.

5. De derde afdeling van de vijfde titel van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.

6. De rechtbank kan partijen en anderen verzoeken binnen een door haar te bepalen termijn schriftelijke inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden. De verwerkingsverantwoordelijke en belanghebbende zijn verplicht aan dit verzoek te voldoen. De artikelen 8:45, tweede en derde lid, en 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Voorts is in art. 41 UAVG de tekst van art. 23 AVG, voor zover van belang voor de beoordeling van deze zaak, opgenomen.

De artikelen 16 en 23 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft), houden voor zover van belang, uitgaande van de tekst van art. 16 zoals die gold van 11 augustus 2016 tot en met 24 juli 2018, het volgende in.

Art. 16.

1. Een instelling meldt een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan de Financiële inlichtingen eenheid.

2. Bij een melding als bedoeld in het eerste lid verstrekt de instelling de volgende gegevens:

a. de identiteit van de cliënt (…);

b. de aard en het nummer van het identiteitsbewijs van de cliënt (…);

c. de aard, het tijdstip en de plaats van de transactie;

d. de omvang en de bestemming en herkomst van de gelden, effecten, edele metalen of andere waarden die bij de transactie betrokken zijn;

e. de omstandigheden op grond waarvan de transactie als ongebruikelijk wordt aangemerkt;

f. een omschrijving van de desbetreffende zaken van grote waarde bij een transactie boven de € 15.000;

g. aanvullende, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, gegevens.

3. (…)

Art. 23.

1. Een instelling en de personen die werkzaam zijn voor een instelling zijn, behoudens voor zover uit deze wet de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit, verplicht tot geheimhouding jegens een ieder van:

a. een melding ingevolge artikel 16 door die instelling;

(…)

Appellant vordert bij inleidende dagvaarding dat Travelex meedeelt welke belastende gegevens over hem in haar administratie zich bevinden en van welke (rechts)persoon die afkomstig zijn. De juridische grondslag van deze vordering is gelegen in art. 15 lid 1 aanhef en onder a, b, c en g AVG. Bouman had echter ingevolge art. 35 lid 1 UAVG een verzoekschrift met deze strekking moeten indienen bij de rechtbank. Voorts is de rechtbank niet overgegaan tot herstel van de verkeerd ingeleide procedure overeenkomstig art. 69 Rv. Een en ander is ter zitting besproken, met als resultaat dat het hof met instemming van partijen de procedure als verzoekschriftprocedure voortzet op grond van het bestaande dossier.

Appellant had ingevolge art. 35 lid 2 eerste zin UAVG zijn verzoekschrift moeten indienen binnen zes weken na ontvangst van het antwoord van Travelex van 16 juli 2018 naar aanleiding van zijn (herhaalde) verzoek van 11 juli 2018. De situatie van de tweede zin van deze bepaling doet zich niet voor, aangezien Travelex binnen de in art. 12 lid 3 AVG genoemde termijn van uiterlijk een maand heeft geantwoord. De inleidende dagvaarding van 14 mei 2020 is uitgebracht toen de termijn voor het indienen van een verzoekschrift (ruimschoots) was verlopen. Desondanks is het hof van oordeel dat Appellant ontvankelijk is en wel om de volgende reden. Travelex heeft in zijn brief van 16 juli 2018 gemeld dat Appellant zich kan wenden tot het Kifid als hij het niet eens is met haar standpunt. Daarmee is Appellant op het verkeerde been gezet door Travelex, zoals blijkt uit de uitspraak van het Kifid van 4 april 2019. Onder deze omstandigheden kan de termijnoverschrijding Appellant niet worden tegengeworpen.

Aldus komt het hof toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Het verzoek zal worden afgewezen voor zover het betreft informatie naar aanleiding van Appellant persoonsgegevens als bedoeld in art. 15 lid 1 AVG en het zal worden toegewezen, met aanvulling van rechtsgronden, voor zover het betreft zijn persoonsgegevens als bedoeld in art. 15 lid 3 AVG. Hierna wordt uitgelegd op welke gronden het hof tot dit oordeel is gekomen.

Art. 15 AVG regelt het recht van inzage van de betrokkene en art. 23 AVG de beperkingen hierop. Met de Wwft is de richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PbEU L 309, de derde witwasrichtlijn), geïmplementeerd. De artikelen 16 (oud) en 23 Wwft houden een beperking in overeenkomstig art. 23 lid 1 AVG. De artikelen 16 (oud) en 23 Wwft laten de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden onverlet en vormen een noodzakelijke en evenredige maatregel ter waarborging van de openbare veiligheid, de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en vervolging van strafbare feiten, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid. Zie in dit verband de tweede alinea van punt 19 en punt 73 van de considerans van de AVG.

Uit art. 23 lid 1 onder a Wwft volgt een op Travelex rustende verplichting tot geheimhouding van een melding ingevolge art. 16 (oud) Wwft. Indien Travelex de door Appellant gevraagde gegevens, indien en voor zover die aanwezig zouden zijn bij Travelex, aan Appellant zou hebben verstrekt, zou Travelex haar geheimhoudings-plicht hebben geschonden. Appellant zou dan immers aan de hand van deze gegevens kunnen nagaan of Travelex (een) ongebruikelijke transactie(s) van hem heeft gemeld aan de Financiële inlichtingen eenheid, overeenkomstig de op Travelex rustende verplichting om een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie te melden (art.16 (oud) Wwft).

Niet valt echter in te zien waarom Travelex een kopie van de verwerkte persoons-gegevens van Appellant, zoals bedoeld in art. 15 lid 3 AVG, niet aan hem heeft verstrekt. Niet gesteld of gebleken is dat de weigering deze gegevens te verstrekken noodzakelijk was ter naleving van de geheimhoudingsplicht van art. 23 lid 1 onder a Wwft. Travelex heeft ter zitting in hoger beroep ook aangegeven dat zij deze gegevens zou hebben verstrekt, indien daarom en niet enkel om belastende gegevens was gevraagd.

Hieruit volgt dat het verzoek ten aanzien van de gevraagde belastende gegevens niet toewijsbaar is, maar wel ten aanzien van de verwerkte persoonsgegevens.

De door Appellant aangevoerde gronden (strijd met redelijkheid en billijkheid, strijd met EVRM en onrechtmatige daad) kunnen niet tot een ander oordeel leiden.

Uit het voorgaande volgt dat de grieven deels slagen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover het gaat over de gegevens als bedoeld in art. 15 lid 3 AVG en voor het overige worden bekrachtigd. Voor het opleggen van een dwangsom is geen (onderbouwde) reden aangevoerd. De aard van deze procedure verzet zich tegen een bewijsopdracht aan Appellant . Hij heeft overigens ook geen stelling te bewijzen aangeboden, die, indien bewezen, tot een andere beslissing kan leiden.

Het hof ziet aanleiding de proceskosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De vordering tot terugbetaling van de betaalde proceskosten van de eerste aanleg door Appellant zal daarom worden toegewezen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^