HR: Opzetheling vereist meer dan alleen onzorgvuldigheid verdachte

Hoge Raad 23 september 2025, ECLI:NL:HR:2025:1324

De verdachte wordt veroordeeld voor opzetheling van een luxe auto, maar voert aan dat hij niet wist dat deze gestolen was. Het hof acht bewezen dat hij bewust de kans heeft aanvaard dat de auto gestolen was, omdat hij geen onderzoek naar de herkomst deed. De Hoge Raad oordeelt dat deze motivering ontoereikend is: er blijkt niet uit het dossier dat de verdachte daadwerkelijk wist dat het vervoermiddel door misdrijf was verkregen. Het hof wordt daarom opgedragen de zaak opnieuw te beoordelen.

Achtergrond

De verdachte, een natuurlijk persoon, geboren in 1977, wordt vervolgd wegens opzetheling van een luxe Mercedes-Benz S-klasse personenauto, kenteken onbekend, in de regio Noord-Nederland en Rotterdam. Op 12 augustus 2021 wordt de verdachte door de politie aangetroffen als bestuurder van dit voertuig in plaats. De auto bleek de dag ervoor door onbekenden te zijn weggenomen uit bezit van diens eigenaar. Het signaal van een gestolen voertuig werd geregistreerd door een ANPR-camera waarna opsporingsambtenaren het voertuig staande houden.

Uit het proces-verbaal van aangifte blijkt dat de eigenaar op 11 augustus zijn voertuig als gestolen rapporteert. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de verdachte het voertuig bestuurt op het moment van aanhouding. In zijn verklaring stelt de verdachte de auto zeven uur in bezit te hebben, geleend te hebben van een kennis van wie hij geen adres of telefoonnummer kent. Hij is deze kennis, betrokkene 1, toevallig tegengekomen, leent de auto om spullen op te halen, stelt geen vragen over herkomst en voert geen nader onderzoek uit.

Door het gerechtshof wordt verdachte veroordeeld voor opzetheling van de auto op grond van artikel 416, eerste lid onder a, Wetboek van Strafrecht. Volgens het hof had verdachte gelet op de omstandigheden moeten onderzoeken of de auto gestolen was; het hof acht bewezen dat verdachte wist, althans gegeven de omstandigheden de aanmerkelijke kans aanvaardde, dat de auto gestolen was. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. Het hof gelast tevens de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. Er bestaat samenhang met twee andere dossiers die niet zijn gepubliceerd.

Middel

Het door de verdediging voorgestelde cassatiemiddel richt zich tegen de motivering van de bewezenverklaring van opzetheling (artikel 416, eerste lid onder a, Sr).

Beoordeling Hoge Raad

De bewezenverklaring houdt onder meer in dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de auto ‘wist’ dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Dit onderdeel van de bewezenverklaring kan echter niet zonder meer worden afgeleid uit de bewijsvoering van het hof. De uitspraak van het hof is in dat opzicht ontoereikend gemotiveerd.

Commentaar

De uitspraak van de Hoge Raad van 23 september 2025 (ECLI:NL:HR:2025:1324) wijkt in haar kern niet wezenlijk af van eerdere jurisprudentie over opzetheling, maar laat wel een striktere benadering zien van de bewijs- en motiveringseisen. Net als in onder meer HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97 geldt dat voor bewezenverklaring van opzetheling (art. 416 Sr) moet vaststaan dat de verdachte ten tijde van het verkrijgen van het goed daadwerkelijk wist of de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het van misdrijf afkomstig was. Uit de rechtspraak volgt dat het ontbreken van een geloofwaardige verklaring van de verdachte mee kan wegen voor het bewijs, mits dit samengaat met bijkomende bezwarende omstandigheden.

De Hoge Raad handhaaft in de uitspraak van 2025 het uitgangspunt dat het enkele feit dat iemand kort na een diefstal in een luxe auto rijdt zonder vragen te stellen naar de herkomst, zonder concrete bijkomende omstandigheden, onvoldoende is om wetenschap bij de verkrijging te bewijzen. Dit sluit aan bij onder meer HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:532 en HR 13 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU5804, waaruit volgt dat gedragingen als het niet willen verklaren of het ontbreken van onderzoeksplicht zonder meer niet doorslaggevend zijn. Juist het afgaan op vermoedens die nagenoeg uitsluitend steunen op zwijgen of nalatigheid in onderzoek, wordt in de rechtspraak niet voldoende geacht voor bewijs van wetenschap op het relevante moment.

Daarmee is de lijn die de Hoge Raad kiest in 2025 consistent met die uit eerdere belangrijke arresten. De nuance is dat de HR in deze zaak expliciet benadrukt dat de rechter motiveringsplichtig blijft op het punt van feitelijke onderbouwing van wetenschap bij verkrijging. In situaties waarin enkel sprake is van het rijden in een luxe auto zonder verdere bewijslast omtrent (voorwaardelijk) opzet, mag niet worden aangenomen dat aan het opzetvereiste is voldaan. Bijkomende omstandigheden als contra-indicaties in het dossier, tijdsverloop sinds de diefstal en andere gedragingen blijven essentieel voor het oordeel of het bewijs van wetenschap ten tijde van verkrijgen rond is.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^