HR herhaalt overwegingen over het betrekken van een niet tlgd. feit bij de strafoplegging

Hoge Raad 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1023

In de onderhavige zaak heeft de economische kamer van de Rechtbank Noord Holland op 3 februari 2015 vonnis gewezen. Op 25 maart 2016 heeft de economische kamer van het Gerechtshof Amsterdam dat vonnis in hoger beroep vernietigd ten aanzien van de strafoplegging en voor het overige bevestigd. Tegen dat arrest heeft de verdachte cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft op 11 juli 2017 het arrest van het hof vernietigd en de zaak teruggewezen. Het hof heeft vervolgens opnieuw arrest gewezen op 24 oktober 2018 (zie onder randnummer 1). Het beroep in cassatie richt zich tegen dat arrest.

De verdachte is bij arrest van 24 oktober 2018 door de economische kamer van het Gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot (wegens het onder 2, 4 en 6 bewezenverklaarde) een geldboete van € 3.750 alsmede (wegens elk van de onder 1, 3 en 5 bewezenverklaarde feiten) drie geldboetes van € 250.

  • Feit 1. ‘overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 45 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd; en overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 38 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd’;

  • Feit 2. ‘zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd’;

  • Feit 3. ‘overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 38 van de (G)ezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd’;

  • Feit 4. ‘zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren’;

  • Feit 5. ‘overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 45 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd; en overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 38 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd’; en

  • Feit 6. ‘zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren meermalen gepleegd’.

Middel

Het middel klaagt dat het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 september 2018 waar het hof in de strafmotivering naar verwijst, geen steun biedt aan het verwijt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van een strafbaar feit en dat de verdachte daarvan niet geleerd heeft.

Beoordeling Hoge Raad

De strafoplegging is onder meer als volgt gemotiveerd:

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte rechtspersoon heeft zich als veehouder in verschillende periodes van 2013 en 2014 bij herhaling schuldig gemaakt aan het niet op de juiste wijze verzorgen en voederen van schapen en runderen. De verdachte heeft de betreffende regelgeving overtreden door zich onvoldoende te bekommeren om het welzijn van per definitie kwetsbare en van haar afhankelijke dieren. Het hof acht dit handelen van de verdachte zeer laakbaar. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 september 2018, waaruit volgt dat de verdachte eerder voor aan de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gerelateerde delicten onherroepelijk is veroordeeld. De veroordeling heeft de verdachte kennelijk niet kunnen bewegen zich aan de regels te houden.”

Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 september 2018 en een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 oktober 2018.  

In zijn arrest van 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2391, heeft de Hoge Raad enige overwegingen gewijd aan het betrekken van een niet tenlastegelegd feit bij de strafoplegging. Deze overwegingen luiden als volgt.

2.4.1 Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Het staat de rechter vrij om bij de strafoplegging rekening te houden met een niet tenlastegelegd feit, onder meer wanneer de verdachte voor dit feit onherroepelijk is veroordeeld en de vermelding van dit feit dient ter nadere uitwerking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (vgl. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9968). Daarbij wordt, mede gelet op het bepaalde in art. 78b Sr, met een onherroepelijke veroordeling gelijkgesteld een onherroepelijke strafbeschikking.

2.4.2Indien in zulke gevallen het vermelden van een niet tenlastegelegd - al dan niet soortgelijk - feit aanleiding geeft tot strafverzwaring, dient de veroordeling dan wel de strafbeschikking ter zake van dat feit in beginsel onherroepelijk te zijn op het moment dat deze in het vonnis of het arrest bij de strafoplegging in aanmerking wordt genomen. Wanneer evenwel met de vermelding van het niet tenlastegelegde feit bij de strafoplegging in het bijzonder gewicht wordt toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte niettegenstaande een eerdere veroordeling of een eerdere strafbeschikking zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan zo een strafbaar feit bijvoorbeeld doordat in de strafmotivering wordt vermeld dat die veroordeling of die strafbeschikking de verdachte niet heeft weerhouden opnieuw zo een strafbaar feit te begaan - dient de veroordeling of de strafbeschikking ter zake van dat niet tenlastegelegde feit reeds onherroepelijk te zijn ten tijde van het begaan van het feit waarop de strafoplegging betrekking heeft.

2.4.3 Indien de rechter in verband met de strafoplegging melding maakt van een niet tenlastegelegd feit mag ervan worden uitgegaan dat die omstandigheid in strafverzwarende zin is betrokken in de strafoplegging. Dit kan anders zijn indien uit de strafmotivering blijkt dat de vermelding van een niet tenlastegelegd feit niet tot strafverzwaring aanleiding heeft gegeven, bijvoorbeeld omdat die vermelding is opgenomen naar aanleiding van hetgeen door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder begrepen de justitiële documentatie, is aangevoerd.”

In de weergegeven strafmotivering, waarin het hof heeft overwogen dat een eerdere veroordeling de verdachte kennelijk niet heeft kunnen bewegen zich aan de regels te houden, komt tot uitdrukking dat het hof in het bijzonder gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte niettegenstaande een eerdere veroordeling “voor aan de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gerelateerde delicten” - waarbij het hof kennelijk heeft bedoeld te verwijzen naar de in het uittreksel van 10 oktober 2018 vermelde, op 9 december 2014 onherroepelijk geworden veroordeling voor overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren - zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan zo’n strafbaar feit. Deze veroordeling was echter nog niet onherroepelijk ten tijde van het begaan van de feiten waarop de strafoplegging betrekking heeft. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.

Het middel is terecht voorgesteld.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^