HR herhaalt in aanmerking te nemen factoren bij beoordeling van vraag of sprake is van belaging

Hoge Raad 14 oktober 2025, ECLI:NL:HR:2025:1557

De Hoge Raad bevestigt de veroordeling van een man wegens belaging van zijn ex-partner. In een periode van drie weken stuurde hij herhaaldelijk WhatsApp-berichten, postte brieven en kaarten, en plaatste berichten over haar op Instagram. Ook benaderde hij haar toenmalige vriend. Het hof oordeelde dat sprake was van stelselmatige en wederrechtelijke inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. De opgelegde straf is een voorwaardelijke celstraf van één maand en een taakstraf van 60 uur. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep.

Achtergrond

De verdachte, een man geboren in 1987, is door het gerechtshof 's-Hertogenbosch bij arrest van 7 juni 2023 veroordeeld wegens belaging van zijn ex-partner, een vrouw geboren in 1995. Het hof acht bewezen dat hij in de periode van 26 maart 2021 tot en met 19 april 2021 wederrechtelijk en stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer, met het oogmerk haar te dwingen contact met hem te onderhouden. De bewezenverklaarde gedragingen vallen onder artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

Het hof stelt vast dat de verdachte meerdere malen contact heeft gezocht met het slachtoffer via WhatsApp, brieven en sociale media. Zo heeft hij op 26 maart 2021 een brief en kaart in de brievenbus van het slachtoffer gedaan en aansluitend naar de huistelefoon gebeld. In de weken daarna heeft hij WhatsApp-berichten gestuurd op 27 maart, 2 april, 5 april, 8 april en 10 april. Daarnaast heeft hij op 15 april en 17 april via Instagram de toenmalige vriend van het slachtoffer benaderd met vragen over haar, en op 19 april een openbaar bericht op zijn eigen Instagram-account geplaatst waarin hij haar noemde en informatie over hun (vermeende) relatie deelde.

Uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat zij al sinds het einde van het contact tussen haar en de verdachte in angst leeft. Ze voelt zich niet veilig, vermijdt openbare plaatsen, sluit zich thuis op en heeft de verdachte op alle mogelijke communicatiekanalen geblokkeerd. Ook haar directe omgeving, waaronder haar moeder en nieuwe partner, ondervinden overlast van de gedragingen van de verdachte.

Het gerechtshof heeft deze gedragingen in samenhang beoordeeld als een indringende en intensieve wijze van contact zoeken, hetgeen volgens het hof een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer oplevert. De verdachte is hiervoor veroordeeld tot één maand gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, een taakstraf van zestig uur, en vrijheidsbeperkende maatregelen, waaronder een gebiedsverbod en contactverbod. Tevens is een vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Middel

Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring, in het bijzonder over het oordeel van het hof dat sprake is van stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer in de zin van artikel 285b Sr. De verdediging voert aan dat de gedragingen van de verdachte, hoewel mogelijk als hinderlijk ervaren, niet voldoen aan de wettelijke criteria voor belaging. Volgens de raadsman ontbrak het aan het wederrechtelijk karakter, nu het gedrag van de verdachte voortkwam uit de wens om opheldering te krijgen over de plotselinge beëindiging van hun relatie.

Beoordeling hoge raad

De Hoge Raad herhaalt allereerst de relevante maatstaf uit eerdere rechtspraak (vgl. HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626) voor de beoordeling of sprake is van belaging. Van belang zijn onder meer:

  • de aard van de gedragingen

  • de duur

  • de frequentie

  • de intensiteit

  • de omstandigheden waaronder de gedragingen plaatsvonden

  • de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de vrijheid van het slachtoffer

Deze factoren dienen niet afzonderlijk te worden afgewogen, maar in onderlinge samenhang en totaliteit te worden beoordeeld.

De Hoge Raad stelt vast dat het hof deze maatstaf op juiste wijze heeft toegepast. Het hof heeft overtuigend gemotiveerd dat de verdachte op 26 maart 2021 op de hoogte raakte van de wens van het slachtoffer om met rust gelaten te worden. Desondanks heeft hij haar in de daaropvolgende drie weken meermalen benaderd via WhatsApp, heeft hij post bezorgd aan haar woonadres, heeft hij haar toenmalige partner via social media benaderd, en is hij doorgegaan met het delen van informatie over haar op zijn eigen sociale media-accounts. Daarbij komt dat het slachtoffer expliciet meerdere malen te kennen heeft gegeven geen contact meer te willen.

Het hof heeft bovendien terecht betekenis toegekend aan de impact van het gedrag op het slachtoffer. Uit verklaringen van het slachtoffer en haar omgeving blijkt dat zij zich continu onveilig voelt, in psychische nood verkeert en haar bewegingsvrijheid ernstig is beperkt door het gedrag van de verdachte.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof met deze overwegingen heeft kunnen concluderen dat sprake is van wederrechtelijke stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, zoals bedoeld in artikel 285b lid 1 Sr. Het oordeel is niet in strijd met het recht en is voldoende gemotiveerd. Nu de beoordeling verweven is met feitelijke waarderingen, is verdere toetsing in cassatie uitgesloten.

Het eerste cassatiemiddel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^