Tweeluik van verduistering in dienstbetrekking van banken

Rechtbank Midden‑Nederland 1 oktober 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:5281 en ECLI:NL:RBMNE:2025:5280

Twee medewerkers van een meubelbedrijf in Amersfoort worden veroordeeld voor het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. Zij verkopen stelselmatig banken en stoelen uit het magazijn buiten het bedrijf om via online kanalen. Uit WhatsApp-gesprekken blijkt een duidelijke rolverdeling en winstverdeling. De rechtbank acht in beide zaken het bewijs overtuigend, ondanks onduidelijkheid over de exacte schadeomvang. De ene verdachte krijgt een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, de ander een taakstraf en een geheel voorwaardelijke straf.

Context van de zaken

In deze zaken staat een onderneming (hierna: bedrijf B.V.) te Amersfoort centraal, waarin (in elk geval) werknemers betrokken zijn die banken en/of stoelen uit dat bedrijf verduisteren en vervolgens buiten de legale kanalen verder verhandelen. De verdachten zijn in dienstbetrekking bij het bedrijf en maken gebruik van hun positie om goederen onder zich te houden en buiten het zicht van het bedrijf te brengen. In beide zaken wordt gesproken over meervoudige verduistering over een langere periode, en over chatverkeer dat aanwijzingen moet geven voor betrokkenheid, onderlinge afspraken en winstverdeling.

De eerste zaak (ECLI:NL:RBMNE:2025:5281) betreft een verdachte geboren in 2000, werkzaam als verkoper sinds februari 2023. De tweede zaak (ECLI:NL:RBMNE:2025:5280) betreft een oudere verdachte (geboren in 1992) die over een langere periode actief is geweest (vanaf oktober 2022), onder meer ook in de rol van hoofd magazijnmedewerker.

Tenlastelegging

In beide zaken wordt de verdachte verweten dat hij, in vereniging met anderen en gedurende een bepaalde periode, banken en/of stoelen die toebehoorden aan [bedrijf] B.V. en waarmee hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking bekend was of onder zich had, wederrechtelijk heeft toegeëigend, met het oogmerk deze te verhandelen buiten de reguliere bedrijfsvoering. Daarmee is sprake van verduistering in dienstbetrekking, medeplegen.

In zaak 5281 betreft de periode 10 februari 2023 tot en met 30 april 2023. In zaak 5280 betreft de periode 5 oktober 2022 tot en met 30 april 2023.

In zaak 5280 is (door de verdediging) een preliminair verweer gevoerd dat de tenlastelegging onvoldoende specifiek zou zijn (in strijd met artikel 261 Sv), maar dat verweer wordt door de rechtbank verworpen.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

In beide zaken eist het OM een vrijheidsstraf: in zaak 5281 zes maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, met aftrek voorarrest; in zaak 5280 zelfs tien maanden, waarvan een gedeelte voorwaardelijk, en met toevoeging van een taakstraf. Het OM stelt dat de bewijslast zwaar is, dat uit de chats, het financiële verkeer en de verbanden tussen de betrokkenen blijkt dat de verdachten diep verstrikt zijn in het netwerk van verduistering en doorverkoop, en dat voorwaardelijke straffen onvoldoende afschrikwekkend zijn.

Standpunt van de verdediging

In zaak 5281 voert de verdediging aan dat de periode waarop het verwijt ziet kort was, dat het dossier geen duidelijke opgave doet van de omvang van de verduistering en dat er een groot tijdsverloop is. Daardoor zou volgens de verdediging niet zonder meer op basis van de LOVS-orientatiepunten kunnen worden uitgegaan van de door het OM geëiste straf. Verder wordt in de eerste zaak betwist (impliciet) de koppeling tussen chats, geldstromen en toerekening aan de verdachte.

In zaak 5280 bestrijdt de verdediging eerst de geldigheid van de dagvaarding (tenlastelegging) als onvoldoende concreet. Vervolgens voert zij aan dat de verdachte weliswaar deel heeft uitgemaakt van de handel in banken, maar dat hij slechts een rol heeft gespeeld in de latere afhandeling (vervoer/verkoop) en niet betrokken was bij de initiële verduistering of het systeem daaromheen. De verdediging stelt dat alternatieve scenario’s mogelijk zijn (bijvoorbeeld dat het zou gaan om “oude afgedankte banken” en niet verward mag worden met verduisterde goederen van [bedrijf]) en dat de chatinhoud niet zonder meer voldoende is om schuld vast te stellen.

Oordeel van de rechtbank

In beide zaken oordeelt de rechtbank dat de tenlastelegging — mede gelet op het dossier — voldoende concreet is en niet in strijd is met artikel 261 Sv (in zaak 5280 wordt het preliminaire verweer verworpen). De rechtbanks zijn van oordeel dat de bewijslast overtuigend is afgedekt:

  • In beide zaken spelen aangiften, bevindingen ter plaatse (waar banken werden aangetroffen onder folie, ingeboekt in het magazijn), identificaties van materialen en goederen uit het magazijn, en telecommunicatie-extracten (chatverkeer) een centrale rol.

  • De chatgesprekken bevatten aanwijzingen over prijzen, verkoop, instructies, winstverdeling, het uitkiezen van types banken op basis van foto’s of modellen, afspraken over ophalen/transport, verwijzingen naar welke route te nemen, betaling via Tikkie etc.

  • De rechtbanken achten de koppeling tussen die chats en de verdachte voldoende vastgesteld: in zaak 5281 wordt de verdachte geassocieerd met de account “contactnaam 2” in de telefoons van een medeverdachte, en blijkt dat zijn bankrekening (althans banktransacties) is betrokken bij een betaling van een medeverdachte. In zaak 5280 is – aldus de rechtbank – de verdedigingstheorie dat het om afgedankte banken zou gaan niet overtuigend, omdat juist in de chats doorklinkt dat het gaat om goederen die uit het systeem zijn gehaald (“niet scannen, niet binnen melden”), en dat de verdachte een actieve rol heeft in transport en doorverkoop, in nauwe samenwerking met de medeverdachte.

De rechtbanken concluderen dat in beide gevallen sprake is van medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. De feiten worden wettig en overtuigend bewezen verklaard, voor zover in de tenlastelegging opgenomen.

Bewezenverklaring

De rechtbanken verklaren bewezen dat de respectievelijke verdachten, gedurende de tenlastegelegde perioden, in vereniging met anderen meermalen en opzettelijk banken en/of stoelen toebehoord aan [bedrijf] B.V., die in hun dienstbetrekking onder zich waren, wederrechtelijk hebben toegeëigend, en dat zij deel uitmaakten van een samenwerkingsverband waarin verduistering en doorverkoop structureel plaatsvonden.

Strafoplegging

In zaak 5281 legt de rechtbank een gevangenisstraf op van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De termijn in verzekering wordt in mindering gebracht. Verder wordt een zilverkleurig horloge (Rolex‑achtig) dat door de verdachte is ingenomen, teruggegeven omdat geen verband is vastgesteld met het bewezenverklaarde strafbare feit. De vordering van de benadeelde partij ([bedrijf]) tot schadevergoeding van € 150.000 wordt afgewezen (de benadeelde partij wordt niet‑ontvankelijk verklaard), en de proceskosten worden gescheiden gedragen.

In zaak 5280 veroordeelt de rechtbank de verdachte tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, gecombineerd met een taakstraf van 200 uren (met een vervangende hechtenis van 100 dagen indien de taakstraf niet wordt uitgevoerd). Ook hier wordt de vordering van de benadeelde partij afgewezen wegens niet‑ontvankelijkheid; de proceskosten worden gecompenseerd.

Vergelijking en juridische observaties

  • In beide zaken staat het fenomeen van verduistering in dienstbetrekking met doorverkoop centraal, gebruikmakend van de positie van werknemer.

  • Beide uitspraken benadrukken dat de omvang van de verduistering (hoeveel banken/stoelen precies zijn weggenomen) niet volledig hoeft te worden vastgesteld, zolang voldoende bewijs bestaat van meervoudige handelingen.

  • De rol van chatverkeer en digitale communicatie is in beide uitspraken doorslaggevend: het legt verbanden tussen partijen, taken, onderlinge afspraken en opbrengsten.

  • De keuze tussen een deels voorwaardelijke straf (zaak 5281) en een geheel voorwaardelijke straf + taakstraf (zaak 5280) hangt af van de persoonlijke omstandigheden, het strafblad, de mate van betrokkenheid, recidiverisico, en het feit dat de rechtbank in 5281 vond dat het belangrijk was dat de straf daadwerkelijk wordt ondergaan (de verdachte verblijft buiten Nederland).

  • In beide zaken wordt de benadeelde partij niet‑ontvankelijk verklaard in haar vordering binnen het strafproces — de rechtbanken achten die vordering onvoldoende concreet onderbouwd en geven aan dat zulke vorderingen bij de burgerlijke rechter thuishoren.

Lees hier de volledige uitspraken:

Print Friendly and PDF ^