HR herhaalt dat in situatie dat getuige zich verschoont een behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging ontbreekt

Hoge Raad 11 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:227

De verdachte is bij arrest van 5 december 2017 door het gerechtshof Den Haag wegens “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negenenzestig dagen, met aftrek van het voorarrest.

Middel

Het middel klaagt over het gebruik voor het bewijs van de verklaringen van de getuige medeverdachte 1, terwijl de verdediging onvoldoende in de gelegenheid is geweest deze getuige te ondervragen en de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit niet in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.

Beoordeling Hoge Raad

In de situatie dat de getuige zich van het geven van een getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen verschoont op grond van een daartoe door de wet gegeven bevoegdheid en de getuige dientengevolge weigert antwoord te geven op de vragen die de verdediging hem stelt of doet stellen, ontbreekt een behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging (vgl. HR 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1017). Voor dergelijke situaties heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016 met het oog op artikel 6 EVRM onder meer het volgende overwogen:

3.2.1. (...) De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel - indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd - het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.

3.2.2. Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van - kort gezegd - een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.

3.2.3. Voor de in cassatie aan te leggen toets of de bewijsvoering voldoet aan het hiervoor overwogene, kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel hieromtrent nader heeft gemotiveerd. In het algemeen geldt dat voor de beoordeling van de vraag of het benodigde steunbewijs aanwezig is, niet kan worden volstaan met een op de betrouwbaarheid van de verklaring van de desbetreffende getuige toegesneden overweging.”

Het Hof heeft dit toetsingskader tot uitgangspunt genomen en geoordeeld dat de tegenover de politie afgelegde verklaringen van geboortedatum als getuige (bewijsmiddelen 5-8) bruikbaar zijn voor het bewijs, nu de betrokkenheid van de verdachte niet in beslissende mate op die verklaringen is gebaseerd maar in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Daarbij heeft het Hof betrokken dat dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de verklaring van medeverdachte 1 waarop de betwisting door de verdachte – die in de kern inhoudt dat hij wel de door hem aan medeverdachte 1 verhuurde woning aan de a-straat 1 regelmatig heeft bezocht, maar niet wist dat in die woning een hennepkwekerij aanwezig was, en dat hij niet een energienota bij het GWK heeft voldaan - is gericht.

Enerzijds houden de verklaringen van medeverdachte 1 immers onder meer in dat de verdachte medeverdachte 1 heeft gevraagd de hennepkwekerij in de woning aan de a-straat 1 te bewaken, dat de verdachte medeverdachte 1 alles heeft laten zien van de kwekerij, dat de verdachte medeverdachte 1 in contact heeft gebracht met de personen die de kwekerij onderhielden, dat de verdachte er een keer bij was toen die personen plantjes meenamen in een busje en dat de verdachte een betaling bij het GWK heeft verricht voor gas, water en licht. Anderzijds blijkt uit de overige bewijsmiddelen dat de verdachte was belast met het beheer van de woning aan de a-straat 1 (bewijsmiddel 4), dat de verdachte medeverdachte 1 heeft benaderd voor het bewonen van de woning, waarna betrokkene 1 medeverdachte 1 naar een parkeerterrein bij een hotel in Wassenaar heeft gebracht voor een ontmoeting met de verdachte (bewijsmiddel 11), dat de verdachte een keer per week langs ging bij de woning (bewijsmiddel 1) waar in meerdere vertrekken kweekruimtes zijn aangetroffen (bewijsmiddel 3), dat blijkens een betalingsbewijs de verdachte een bedrag via Contante Betaling Plus aan Nuon heeft voldaan (bewijsmiddel 9) en dat veelvuldig telefonisch contact bestond tussen de verdachte en medeverdachte 1 (bewijsmiddel 10). Het hof heeft voorts bij zijn oordeel betrokken dat de door de verdachte gegeven (alternatieve) verklaring dat de contacten met medeverdachte 1 slechts zouden gaan over een gouddeal, geen steun vindt in het dossier en ongeloofwaardig is.

Gelet op een en ander is het oordeel van het Hof dat de bewezenverklaring niet uitsluitend of in beslissende mate berust op de verklaringen van medeverdachte 1 en dat die verklaringen voor het bewijs mogen worden gebruikt, niet onbegrijpelijk.

Het middel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^