Hoge Raad wijst op noodzaak tot concreet proportionaliteitsonderzoek bij voortgezet conservatoir beslag
/Hoge Raad 27 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:804
De Hoge Raad vernietigt een beslissing van de rechtbank Den Haag over voortzetting van conservatoir beslag wegens onvoldoende motivering. Klager voerde aan dat de waarde van de inbeslaggenomen goederen (€ 67.775) de verwachte schadevergoedingsmaatregel (€ 38.000) ruimschoots overstijgt. De rechtbank ging daar onvoldoende op in en verwees slechts naar het summiere karakter van het raadkameronderzoek. De Hoge Raad oordeelt dat in zulke gevallen een concreet onderzoek naar proportionaliteit en subsidiariteit vereist is. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank.
Achtergrond
In deze zaak gaat het om een beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tegen een op artikel 94a Sv gebaseerd conservatoir beslag op meerdere goederen, waaronder geldbedragen, twee horloges en een motorfiets. Het beslag is gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen. De klager is in deze procedure geen veroordeelde, maar verdachte van witwassen en betrokkenheid bij frauduleuze pintransacties. Er is beslag gelegd in verband met een beoogde schadevergoedingsmaatregel van naar verwachting € 38.000.
De inbeslaggenomen goederen betreffen:
contant geld: € 21.180 (inclusief kleinere coupures)
twee Rolex-horloges met een gezamenlijke geschatte waarde van € 38.500
een motorfiets, merk BMW, waarde: € 8.000
een broche, waarde: € 95
De waarde van alle inbeslaggenomen goederen tezamen bedraagt daarmee circa € 67.775. Namens klager is betoogd dat deze waarde de verwachte hoogte van de schadevergoedingsmaatregel ruim overstijgt. Voorts is gesteld dat het beslag op de motor tot waardevermindering leidt en dat het geld benodigd is voor de bedrijfsvoering van klagers onderneming, een schoonheidssalon.
De rechtbank Den Haag heeft het beklag ongegrond verklaard, onder verwijzing naar de summiere aard van het raadkameronderzoek en het belang van strafvordering. Daarbij is overwogen dat het enkele feit dat de waarde van de inbeslaggenomen goederen de te verwachten betalingsverplichting overstijgt, geen zelfstandige reden vormt voor opheffing van het beslag.
Middel
Het cassatiemiddel richt zich tegen de beslissing van de rechtbank om het beklag ongegrond te verklaren. Namens klager is betoogd dat de voortzetting van het beslag disproportioneel is, nu de waarde van de inbeslaggenomen goederen aanzienlijk hoger is dan het bedrag waarvoor het conservatoir beslag is gelegd. Daarnaast wordt aangevoerd dat het beslag onnodig ingrijpend is gelet op klagers persoonlijke en zakelijke belangen. Het middel klaagt dat de rechtbank onvoldoende (kenbaar) onderzoek heeft gedaan naar de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad stelt voorop dat de rechter niet ambtshalve gehouden is onderzoek te doen naar de proportionaliteit en subsidiariteit van beslag op grond van artikel 94a Sv. Echter, wanneer door of namens de klager concrete omstandigheden worden aangevoerd die een beroep doen op deze beginselen – bijvoorbeeld dat de waarde van de inbeslaggenomen goederen de te verwachten betalingsverplichting aanzienlijk overstijgt – dan is de rechter gehouden om blijk te geven van een daadwerkelijk onderzoek naar de proportionaliteit en subsidiariteit van voortzetting van het beslag.
De Hoge Raad herhaalt in dit verband zijn eerdere overwegingen uit HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:128. Daarbij is overwogen dat de mate van motivering die van de rechter wordt verlangd, mede afhangt van de onderbouwing van het verweer door de klager, de reactie van het openbaar ministerie en het tijdsverloop sinds beslaglegging. Naarmate de klager langer door het beslag wordt getroffen, neemt het gewicht van zijn persoonlijke belangen toe.
In het onderhavige geval is uit de pleitnota en het proces-verbaal van de raadkamerzitting duidelijk dat namens klager nadrukkelijk is aangevoerd dat de waarde van de goederen aanzienlijk hoger is dan het bedrag waarvoor beslag is gelegd. Daarnaast zijn persoonlijke belangen naar voren gebracht, zoals de bedrijfsvoering van klagers onderneming en waardeverlies van de motor. Gelet op deze aangevoerde omstandigheden had de rechtbank moeten nagaan of voortzetting van het beslag nog in redelijke verhouding staat tot het met het beslag nagestreefde doel.
De rechtbank heeft echter volstaan met een abstracte overweging dat het enkele feit dat de waarde van de inbeslaggenomen goederen de te verwachten schadevergoedingsmaatregel overstijgt, onvoldoende is om het beslag op te heffen. Daarbij heeft zij gewezen op het summiere karakter van het raadkameronderzoek. De Hoge Raad oordeelt dat deze motivering ontoereikend is. Voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat de aard van het raadkameronderzoek zich verzet tegen een meer diepgaande toetsing, miskent zij daarmee de vereisten zoals uiteengezet in HR 2023:128.
De rechtbank had blijk moeten geven van een concrete beoordeling van de vraag of het beslag, mede gelet op de gestelde waarde van de goederen, de hoogte van de verwachte schadevergoedingsmaatregel en de persoonlijke belangen van klager, in stand kon blijven op grond van proportionaliteit en subsidiariteit. Nu dat is nagelaten, is de beslissing onvoldoende gemotiveerd.
Slotsom
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 28 maart 2023. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Den Haag, opdat deze opnieuw wordt behandeld en afgedaan met inachtneming van de hier geformuleerde uitgangspunten.
Lees hier de volledige uitspraak.