Hoge Raad verduidelijkt eerdere rechtspraak over het bestanddeel ‘werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’
/Hoge Raad 16 september 2025, ECLI:NL:HR:2025:1278
De Hoge Raad vernietigt een arrest waarin de verdachte is veroordeeld voor wederspannigheid met lichamelijk letsel. Het hof had ten onrechte geoordeeld dat normschendingen door de verbalisant geen invloed hebben op de rechtmatigheid van diens optreden. De Hoge Raad benadrukt dat ernstige schendingen van proportionaliteit of subsidiariteit wél kunnen afdoen aan het bestanddeel “rechtmatige uitoefening van zijn bediening”. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag.
Achtergrond
De verdachte, geboren in 1999, wordt op 26 juni 2021 in een plaats in Nederland staande gehouden door twee politieagenten in verband met een verdenking van rijden zonder rijbewijs en het negeren van een eerder opgelegde rijontzegging. De situatie escaleert wanneer de verdachte probeert te vluchten in zijn voertuig, terwijl een van de verbalisanten via het openstaande raam in de auto hangt. De verbalisant wordt tientallen meters meegesleurd, komt ten val en loopt meerdere bloeduitstortingen en verwondingen op. Uiteindelijk wordt de verdachte aangehouden na een korte achtervolging en stevig verzet bij het boeien.
De politierechter veroordeelt de verdachte op 17 november 2021 wegens wederspannigheid met lichamelijk letsel tot gevolg, strafbaar gesteld in artikel 180 Sr. Het gerechtshof Den Haag bevestigt deze veroordeling bij arrest van 27 maart 2023 en legt een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 44 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast worden schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan twee benadeelde partijen.
Middel
In cassatie voert de verdediging aan dat de bewezenverklaring van het bestanddeel “werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening” onjuist is. De kern van het verweer is dat de betrokken verbalisant tijdens de staandehouding onrechtmatig heeft gehandeld, met name door disproportioneel en niet-subsidiair geweld te gebruiken in strijd met de Ambtsinstructie. Zo zou hij onder meer zonder noodzaak vuistslagen hebben uitgedeeld en zijn dienstwapen hebben getrokken en gericht op de verdachte, terwijl er geen sprake was van een zodanige dreiging of noodzaak die het gebruik van geweld rechtvaardigde.
Het hof verwerpt dit verweer. Daarbij overweegt het dat eventuele normschendingen door de verbalisant niet maken dat hij niet meer “werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening” zou zijn geweest. Volgens het hof doet dit alleen ter zake als sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, hetgeen de verdediging niet heeft gesteld.
Beoordeling hoge raad
De Hoge Raad stelt voorop dat het bestanddeel “werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening” in artikel 180 Sr moet worden uitgelegd conform de eerdere rechtspraak (HR 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:852 en HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2919). Volgens die lijn geldt als uitgangspunt dat een ambtenaar die in het kader van een wettelijke bevoegdheid uitvoeringshandelingen verricht, wordt geacht in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening te handelen. De rechter kan bij zijn oordeel echter ook toetsen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De Hoge Raad verduidelijkt in dit arrest dat niet elke schending van een norm door een ambtenaar automatisch tot onrechtmatigheid leidt. Alleen als de schending een zekere ernst heeft, kan deze afdoen aan het bestanddeel van artikel 180 Sr. Een dergelijke ernstige normschending kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer de grenzen van subsidiariteit of proportionaliteit van het overheidsoptreden in belangrijke mate zijn overschreden.
Indien er wel sprake is van een normschending, maar deze onvoldoende ernstig is om aan de bewezenverklaring van het bestanddeel “werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening” in de weg te staan, dan kan alsnog sprake zijn van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. In dat geval kan, mits voldaan aan de criteria uit HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, strafvermindering volgen.
Het hof heeft echter geoordeeld dat zelfs als de verbalisant mogelijk in strijd met de Ambtsinstructie heeft gehandeld, dit niet afdoet aan de rechtmatigheid van diens optreden. Daarbij heeft het hof een verkeerd criterium gehanteerd door te stellen dat slechts bij een beroep op artikel 359a Sv aan de rechtmatigheid getornd kan worden. Volgens de Hoge Raad is dat onjuist. Het gaat er niet om of sprake is van een vormverzuim, maar of de ambtenaar ten tijde van het optreden daadwerkelijk handelde binnen de grenzen van zijn rechtmatige bediening. Door deze onjuiste rechtsopvatting heeft het hof het verweer van de verdediging op onjuiste gronden verworpen.
Daarom vernietigt de Hoge Raad het arrest van het hof en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan.
Lees hier de volledige uitspraak.