Hoge Raad over niet-ontvankelijkheid OM na ‘ongeoorloofd gebruik’ van gegevens die fiscus uit het buitenland verkreeg

Hoge Raad 1 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1033

De Hoge Raad vernietigt een uitspraak van het hof waarin het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk was verklaard. Het ging om een zaak waarin de verdachte weigerde informatie over buitenlands vermogen te verstrekken. Die informatieplicht vloeide voort uit gegevens die Duitsland aan Nederland had verstrekt. Volgens het hof mochten die gegevens niet voor strafvervolging worden gebruikt. De Hoge Raad oordeelt dat dit gebruik wel is toegestaan op grond van het belastingverdrag en de EU-richtlijn. Er is daarom geen sprake van ongeoorloofd gebruik van buitenlandse gegevens. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor inhoudelijke behandeling.

Achtergrond

In deze zaak draait het om de vervolging van een natuurlijke persoon (de verdachte), geboren in 1960, wegens het niet voldoen aan een fiscale informatieverplichting. De verdachte is ervan beschuldigd dat hij in de periode van 6 maart 2020 tot en met heden opzettelijk heeft geweigerd informatie te verstrekken aan de Belastingdienst over zijn buitenlandse vermogen. Dit betrof inlichtingen en gegevens als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De strafbaarstelling volgt uit artikel 68 juncto 69 AWR. De verdachte zou hierdoor hebben bewerkstelligd dat te weinig belasting werd geheven.

De Belastingdienst had voorafgaand aan deze verplichting gegevens ontvangen van de Duitse belastingautoriteiten (het Bundeszentralamt für Steuern) over bij Banque et Caisse d’Epargne de l’État (BCEE) in Luxemburg aangehouden bankrekeningen, die aan Nederlanders gekoppeld zouden zijn. Deze informatie was door Duitsland spontaan verstrekt onder verwijzing naar het Belastingverdrag Nederland-Duitsland en Richtlijn 2011/16/EU inzake administratieve samenwerking op belastinggebied.

Nadat de verdachte had geweigerd de gevraagde gegevens aan te leveren, is door de Belastingdienst een strafrechtelijk traject in gang gezet. De verdachte werd uiteindelijk vervolgd voor het niet-naleven van de informatieverplichting uit artikel 47 AWR. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch verklaarde echter het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk in de vervolging, met als motivering dat de door Duitsland verstrekte informatie niet gebruikt mocht worden voor strafrechtelijke doeleinden zonder voorafgaande expliciete toestemming van de Duitse autoriteiten.

Middel

Het OM heeft in cassatie twee middelen aangevoerd. Het eerste middel klaagt over het oordeel van het hof dat voorafgaande toestemming van de Duitse autoriteiten nodig was voor het gebruik van de verstrekte informatie in een strafprocedure. Het tweede middel richt zich tegen het oordeel van het hof dat die informatie daadwerkelijk is gebruikt voor strafrechtelijke doeleinden in de onderhavige vervolging.

Beide middelen komen in essentie neer op de stelling dat het hof een te beperkte uitleg heeft gegeven aan de toegestane verwerkingsdoeleinden van fiscale informatie op grond van het Belastingverdrag en de Europese bijstandsrichtlijn, en ten onrechte heeft geoordeeld dat het gebruik van de informatie onrechtmatig was.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad beoordeelt de middelen gezamenlijk en stelt voorop dat op grond van artikel 27 lid 2 van het Belastingverdrag Nederland-Duitsland en artikel 16 lid 1 van Richtlijn 2011/16/EU gegevens die door de Duitse autoriteiten spontaan zijn verstrekt, mogen worden gebruikt voor onder meer:

  • de handhaving of vervolging met betrekking tot belastingen als bedoeld in artikel 27 lid 1 van het verdrag;

  • gerechtelijke procedures die mogelijk tot bestraffing leiden wegens overtreding van belastingwetgeving.

Voor gebruik van deze gegevens voor andere doeleinden, zoals de vervolging van niet-fiscale delicten, is wel toestemming van de verstrekkende staat vereist (artikel 27 lid 2 van het verdrag en artikel 16 lid 2 van de richtlijn).

Volgens het hof had het OM expliciet toestemming moeten vragen aan de Duitse autoriteiten, mede omdat in het begeleidend e-mailbericht bij de gegevensuitwisseling een voorbehoud was opgenomen dat de informatie alleen voor “steuerliche Zwecke” mocht worden gebruikt. Deze passage las het hof als een beperking die vervolging op grond van fiscaal strafrechtelijke bepalingen uitsluit.

De Hoge Raad acht deze lezing echter onbegrijpelijk. Uit het e-mailbericht blijkt immers dat de gegevens zijn verstrekt met uitdrukkelijke verwijzing naar zowel het Belastingverdrag als Richtlijn 2011/16/EU. Binnen die kaders valt ook het gebruik van de gegevens voor het opleggen van belastingaanslagen én de handhaving van fiscale verplichtingen via strafvervolging. De Hoge Raad oordeelt dat het voorbehoud in het e-mailbericht (“alleen voor belastingdoeleinden”) redelijkerwijs niet anders kan worden geïnterpreteerd dan als beperking tot de in het verdrag en de richtlijn omschreven doeleinden. En daartoe behoort ook het instellen van strafvervolging wegens overtreding van belastingwetgeving, zoals het niet voldoen aan de informatieverplichting van artikel 47 AWR.

Daarbij is volgens de Hoge Raad van belang dat de verdachte niet wordt vervolgd op grond van gegevens die door de Duitse autoriteiten zijn verstrekt over zijn weigering informatie te geven. De strafvervolging ziet enkel op die weigering zelf, een gedraging die onafhankelijk is van de buitenlandse informatie. De Duitse autoriteiten hebben daarover geen gegevens verstrekt. Het gegeven dat de informatie uit Duitsland aanleiding vormde voor het verzoek om nadere gegevens, maakt nog niet dat die informatie in strafrechtelijke zin “is gebruikt” in de vervolging.

Ook het oordeel van het hof dat het OM onzorgvuldig heeft gehandeld door geen toestemming te vragen en aldus de beginselen van een behoorlijke procesorde heeft geschonden, kan volgens de Hoge Raad niet in stand blijven. De Duitse autoriteiten hebben de gegevens verstrekt met vermelding van het toepasselijke juridische kader, en binnen dat kader was het gebruik voor fiscale strafvervolging toegestaan. Er was dus geen sprake van ongeoorloofd gebruik. Het hof heeft ten onrechte geoordeeld dat de beginselen van een goede procesorde zijn geschonden.

De cassatiemiddelen slagen beide. De Hoge Raad vernietigt dan ook het arrest van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat het daar opnieuw inhoudelijk wordt behandeld en afgedaan.

Deze zaak hangt samen met zeven andere procedures (nummers 24/01529 tot en met 24/01537) waarin vergelijkbare vragen aan de orde zijn.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^