Hoge Raad bevestigt btw-fraude bij schrootexport: nultarief onterecht toegepast

Hoge Raad 8 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1096

De zaak betreft btw-fraude bij schrootleveringen van Nederland naar het VK vóór de Brexit. Verdachte B.V. werd in eerste aanleg vrijgesproken, maar het hof achtte bewezen dat zij opzettelijk onjuiste btw-aangiften deed. Volgens het hof wist verdachte dat het nultarief niet mocht worden toegepast, omdat de Britse afnemers hun btw-verplichtingen niet zouden nakomen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet enkel uitging van fraude elders in de keten, maar dat verdachte zelf fraude pleegde. Het cassatieberoep wordt verworpen.

Achtergrond

In deze zaak staat een rechtspersoon, verdachte B.V., centraal die zich volgens het gerechtshof Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting, strafbaar gesteld in artikel 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Het betreft een complexe internationale btw-fraude, gericht op de levering van metaalschroot vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk in de periode vóór de Brexit, van augustus 2015 tot en met december 2017.

Het hof stelt vast dat verdachte op grote schaal met toepassing van het nultarief heeft gefactureerd aan diverse Britse vennootschappen. Uit nader onderzoek blijkt echter dat deze vennootschappen allen niet aan hun fiscale verplichtingen hebben voldaan, veelal actief waren in branches zonder enig verband met schroot (zoals telecommunicatie, administratie of de bouw), en vaak niet bereikbaar waren voor de Britse belastingdienst. Ook de bijbehorende btw-identificatienummers bleken te zijn ingetrokken, en de vennootschappen waren inmiddels opgeheven of in liquidatie.

Het hof acht bewezen dat verdachte wist dat haar Britse afnemers slechts schijnvennootschappen waren (zogenoemde “missing traders”) en dat zij desondanks het nultarief toepaste bij het doen van aangiften. Hierdoor werd ten onrechte geen btw afgedragen. Verdachte heeft dit bovendien bewust verhuld door gebruik te maken van Nederlandse tussenschakels, die onder volledige aansturing van verdachte handelden en wier bedrijfsactiviteiten en transacties met verdachte slechts ten doel hadden om de fraude te maskeren.

De verdachte is dan ook in hoger beroep veroordeeld wegens het medeplegen van het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting, meermalen gepleegd. In cassatie werd deze veroordeling aangevochten.

Middel

Het cassatiemiddel bestrijdt de bewezenverklaring onder 1 en stelt dat het hof de aangiften onjuist heeft geacht op een onvoldoende onderbouwde grondslag. Meer specifiek betoogt de verdediging dat het hof ten onrechte zou hebben geoordeeld dat al sprake is van een onjuiste aangifte indien in de handelsketen uiteindelijk ergens geen btw wordt afgedragen of als de uiteindelijke afnemer onbekend blijft. Daarnaast wordt de motivering van het oordeel van het hof als onbegrijpelijk aangemerkt.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad verwerpt de stelling dat het hof enkel vanwege het uiteindelijke uitblijven van btw-afdracht in de keten of het ontbreken van zicht op de werkelijke afnemer tot een veroordeling is gekomen. De Hoge Raad benadrukt dat het hof expliciet heeft vastgesteld dat de verdachte zélf btw-fraude heeft gepleegd. Verdachte en haar mededaders wisten dat de Britse vennootschappen aan wie werd gefactureerd, hun fiscale verplichtingen niet zouden nakomen. Het hof concludeert daarom dat het nultarief ten onrechte is toegepast en dat de aangiften opzettelijk onjuist zijn gedaan.

Deze conclusie is mede gebaseerd op de volgende overwegingen:

  • De verdachte factureerde in twee jaar tijd tientallen miljoenen euro’s aan uiteenlopende Britse vennootschappen, waarvan bleek dat zij geen substantiële bedrijfsactiviteiten ontplooiden en geen btw afdeden.

  • Veel van deze vennootschappen waren slechts kort actief, werden snel na oprichting ontbonden en gebruikten oncontroleerbare e-mailadressen en onvindbare vestigingslocaties.

  • In meerdere gevallen verklaarden bestuurders dat zij niet op de hoogte waren van enige handel met Nederlandse bedrijven.

  • Het hof acht ongeloofwaardig dat verdachte, zoals door een medeverdachte werd beweerd, zaken deed met “bekende ondernemingen met vertrouwde directeuren die op bezoek kwamen”.

  • De verdachte maakte bewust gebruik van Nederlandse tussenschakels (twee andere B.V.’s), die slechts fungeerden als doorgeefluik voor betalingen van Britse vennootschappen.

  • De verdachte dicteerde factuurinhoud, beheerde bankgegevens, beschikte over administratieve stukken van de tussen-B.V.’s en kreeg nagenoeg alle betalingen één-op-één doorgestort.

De Hoge Raad acht dit oordeel niet onbegrijpelijk. De redenering van het hof komt erop neer dat de constructie als geheel geen reële economische activiteit betrof, maar uitsluitend was opgezet om het nultarief onterecht toe te passen en btw-verplichtingen in het Verenigd Koninkrijk te ontduiken. Daarmee was geen sprake van daadwerkelijke intracommunautaire leveringen, zodat de toepassing van het nultarief onterecht was. De verdachte heeft daarmee opzettelijk onjuiste aangiften gedaan.

Voor zover het cassatiemiddel betoogt dat het aangifteformulier geen mogelijkheid bood om de transacties correct aan te geven, overweegt de Hoge Raad in navolging van het hof dat dit geen pleitbaar standpunt oplevert. Het niet correct kunnen invullen van een formulier raakt de technische uitvoering, niet de rechtsopvatting over fiscale verplichtingen.

Ook de overige klachten in het cassatiemiddel falen. De Hoge Raad oordeelt dat geen antwoord hoeft te worden gegeven op rechtsvragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht. Verwijzing naar artikel 81 lid 1 Wet op de rechterlijke organisatie is van toepassing.

Conclusie

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep in zijn geheel. Daarmee blijft de veroordeling wegens medeplegen van het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting in stand. De uitspraak bevestigt dat ondernemers het risico op ketenfraude niet passief kunnen negeren, en dat actieve betrokkenheid bij schijnconstructies met als doel belastingontduiking zwaar wordt bestraft. Het inschakelen van katvangers en pseudo-zakelijke tussenvennootschappen in internationale btw-structuren levert directe strafrechtelijke aansprakelijkheid op voor de pleger.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^