Hoge Raad bevestigt: bewijsvermoedens toegestaan bij opleggen vergrijpboete
/Op 18 juli 2025 heeft de Hoge Raad in een reeks arresten duidelijkheid gegeven over het gebruik van bewijsvermoedens bij het opleggen van fiscale vergrijpboeten. Kern van de uitspraken is dat, ondanks de zware bewijslast die op de inspecteur rust, bewijsvermoedens een toegestane rol kunnen spelen. Daarmee zet de Hoge Raad een belangrijke lijn uit voor de fiscale boetepraktijk.
Achtergrond: verzwaarde bewijslast sinds 2022
In zijn arrest van 8 april 2022 (ECLI:NL:HR:2022:526) heeft de Hoge Raad bevestigd dat de inspecteur bij het opleggen van een vergrijpboete de bestanddelen van het beboetbare feit overtuigend moet aantonen. Dat betekent dat de relevante feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel moeten vaststaan. Dit is een zwaardere eis dan het ‘aannemelijk maken’ dat in het reguliere belastingrecht geldt.
Sindsdien rees de vraag of deze zware bewijslast het gebruik van bewijsvermoedens uitsluit. De arresten van 18 juli 2025 maken duidelijk dat dat niet het geval is.
Wat zijn bewijsvermoedens?
De Advocaat-Generaal (A-G) licht in zijn conclusies toe dat bewijsvermoedens bestaan uit vaststaande feiten die het vermoeden rechtvaardigen dat een ander, moeilijk waarneembaar feit zich heeft voorgedaan. Het gaat om een redenering van indirect bewijs naar het te bewijzen rechtsfeit.
Bewijsvermoedens worden vaak gebruikt wanneer direct bewijs ontbreekt, bijvoorbeeld bij de vaststelling van opzet of grove schuld. Een voorbeeld is wanneer gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op het beboetbare feit dat het niet anders kan zijn dan dat de belastingplichtige het heeft gewild.
Hoge Raad: gebruik bewijsvermoedens toegestaan
De Hoge Raad herhaalt dat de inspecteur de feiten die een boete dragen overtuigend moet aantonen. Deze bewijslast sluit echter niet uit dat daarbij gebruik wordt gemaakt van niet-ontzenuwde bewijsvermoedens. Daarvoor gelden drie voorwaarden:
De onderliggende feiten en omstandigheden waarop het vermoeden rust, moeten buiten redelijke twijfel vaststaan.
Uit deze feiten moet logisch voortvloeien dat het vermoeden juist is, in die zin dat het niet anders kan zijn dan dat het feit zich zo heeft voorgedaan.
Contra-indicaties die het vermoeden ontzenuwen, moeten ontbreken.
De Hoge Raad maakt daarbij geen onderscheid tussen bewijsvermoedens voor opzet en die voor grove schuld.
Rol van het zwijgrecht
De A-G besteedt in zijn conclusies aandacht aan het spanningsveld tussen bewijsvermoedens en het zwijgrecht. Een belastingplichtige hoeft niet mee te werken aan zijn eigen veroordeling, maar het niet-ontzenuwen van een sterk bewijsvermoeden kan wel negatieve consequenties hebben.
De rechter mag het zwijgen niet als zelfstandig bewijs gebruiken, maar de afwezigheid van een ontzenuwende verklaring kan worden betrokken bij de waardering van het bewijs. De Hoge Raad zelf heeft deze kwestie in de arresten van 18 juli 2025 niet expliciet behandeld.
Voorbeelden uit de rechtspraak van 18 juli 2025
1. Onjuiste aangifte en gebrekkige kasadministratie (ECLI:NL:HR:2025:1063 en ECLI:NL:HR:2025:1173)
In deze zaak kreeg een vennoot in een vof een vergrijpboete op grond van artikel 67d AWR wegens opzet. Alle inkomsten en uitgaven verliepen via de kas, maar de administratie was ernstig gebrekkig:
De inkoop- en kasadministratie maakte controle onmogelijk.
Kas werd door vennoten aangevuld en onttrokken op onnavolgbare wijze.
Niet alle omzet was verwerkt in de dagstaten.
Het hof leidde hieruit af dat opzet aanwezig was; deze feiten en omstandigheden stonden buiten redelijke twijfel vast. De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht gebruik had gemaakt van een bewijsvermoeden om opzet vast te stellen.
2. Onterechte btw-aftrek door vastgoedexploitant (ECLI:NL:HR:2025:1169)
Een btw-ondernemer bracht voorbelasting in aftrek die uitsluitend toerekenbaar was aan vrijgestelde verhuur. Daarnaast werden geen suppleties ingediend. De inspecteur legde zowel een artikel 67f-boete (niet betalen) als een artikel 10a-boete (niet verbeteren) op wegens grove schuld.
Het hof baseerde het oordeel op:
De ervaring van de exploitant.
Een administratie die niet voldeed aan de wettelijke vereisten.
Het gegeven dat het belanghebbende duidelijk moest zijn geweest dat aftrek niet mogelijk was.
De Hoge Raad bevestigde dat ook voor grove schuld bewijsvermoedens gebruikt mogen worden, mits de onderliggende feiten vaststaan. In deze zaak waren de kernfeiten normatief en feitelijk onderbouwd, en niet louter gebaseerd op aannames.
3. Meervoudige boeten en vrijwillige verbetering (ECLI:NL:HR:2025:1167)
In deze zaak ging het onder meer om vergrijpboeten op grond van artikel 67d en 67e AWR, gecombineerd met artikel 67n AWR over vrijwillige verbetering. De Hoge Raad bevestigde dat ook hier bewijsvermoedens mogelijk zijn, mits aan de strikte voorwaarden wordt voldaan.
Daarnaast werd een matiging toegepast wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie.
Belang voor de praktijk
Met deze arresten schept de Hoge Raad duidelijkheid:
De zware bewijslast voor de inspecteur bij vergrijpboeten blijft onverkort gelden.
Bewijsvermoedens zijn toegestaan, maar alleen wanneer de basisfeiten buiten redelijke twijfel vaststaan en de gevolgtrekking onontkoombaar is.
Contra-indicaties kunnen een vermoeden ontzenuwen; het is aan de belastingplichtige om daar, indien mogelijk, op te wijzen.
Het zwijgrecht blijft onaangetast, maar zwijgen kan in de bewijswaardering nadelig uitpakken als het vermoeden sterk genoeg is.
Afsluiting
De arresten van 18 juli 2025 markeren een belangrijke verduidelijking in het fiscale sanctierecht. Inspecteurs krijgen ruimte om bewijsvermoedens te gebruiken, mits zorgvuldig onderbouwd. Voor belastingplichtigen betekent dit dat een goede, controleerbare administratie en tijdige correctie van fouten belangrijker zijn dan ooit.