Herziening verzocht in witwaszaak o.b.v. rapport van forensische accountant van OM in ontnemingszaak met herziene kasopstelling

Hoge Raad 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1036

Het Hof heeft in hoger beroep de aanvrager veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren ter zake van gewoontewitwassen (feit 1) en opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, meermalen gepleegd (feit 2).

Het door het Hof in zoverre bevestigde vonnis van de Rechtbank houdt ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende in:

Vermoeden van witwassen

De rechtbank stelt om te beginnen voorop, dat in de onderhavige zaak geen direct bewijs is verkregen van het van enig misdrijf afkomstig zijn van het bij verdachte in beslag genomen geldbedrag. Gelet op de stukken in het dossier bestaat echter naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de voorgaande geldbedragen, personenauto’s en sieraden een vermoeden van witwassen. De rechtbank acht dit vermoeden gerechtvaardigd en baseert dat op de volgende feiten en omstandigheden:

- verdachte beschikte over grote hoeveelheden contant geld. In dit kader werden alle leningen die verdachte aan personen heeft verstrekt contant verstrekt en behoudens een enkele uitzondering zijn deze leningen ook contant terugbetaald;

- schuldbekentenissen en hypotheekakten ter zekerheid van deze leningen worden op naam van verdachtes moeder, [betrokkene 1] , gezet, waarbij verdachte als gemachtigde optreedt.

- sieraden die als onderpand voor leningen op naam van zijn moeder worden verstrekt, houdt verdachte zelf onder zich;

- er zijn regelmatig grote contante stortingen verricht op buitenlandse bankrekeningen, welke rekeningen niet alle op naam van verdachte stonden, maar waarop hij wel (behoudens de zogeheten Magare-rekening) ten minste was gemachtigd en over welk geld verdachte dus vrijelijk kon beschikken;

- de moeder van verdachte verklaart dat zij de bedragen die verdachte naar haar rekeningen overboekte contant opnam en aan hem in contanten overhandigde als hij in Kroatië was;

- verdachte liet de effectenportefeuille welke hij aanhield bij de Augsburger Aktienbank op naam zetten van zijn vriendin [betrokkene 12] en was op deze effectenrekening, en na verkoop van deze effecten op haar bankrekening, eveneens gemachtigd;

- naar eigen zeggen vervoerde hij veelal grote geldbedragen in contanten vanuit Kroatië naar Nederland en vice-versa;

- verdachte vestigt een recht van hypotheek op zijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats] ten gunste van zijn moeder, [betrokkene 1] . In deze hypotheekakte wordt een schuldbekentenis van verdachte aan deze opgenomen van 580.000 euro, welk bedrag volgens de notaris niet via diens derdenrekening is gelopen maar puur betrekking heeft op zekerheidstelling. Deze hypotheek dient ter onderbouwing van de verklaring van verdachte omtrent diens “familiekapitaal”.

- verdachte heeft antecedenten op het gebied van drugshandel;

- bij verdachte werd in 2008 een notitie aangetroffen van grondstoffen in XTC;

- in de woning van voornoemde [betrokkene 12] werd het versnijdingsmiddel fenacetine aangetroffen. Volgens [betrokkene 12] behoorde dit middel aan verdachte toe;

- verdachte zou betrokken zijn bij de aankoop van 2 kilo cocaïne in Duitsland d.d. 8 november 2003;

- bij verdachte werd een notitie met een beschrijving van een drugssmokkelmethode, de zogenoemde ‘airbagmethode’, aangetroffen;

- er bestond een grote discrepantie tussen de contante uitgaven van verdachte en diens vast te stellen bron van inkomsten.

Als gevolg van deze feiten en omstandigheden - in onderlinge samenhang bezien - is de rechtbank van oordeel, dat van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld die niet zo onwaarschijnlijk is dat zij bij de vorming van het bewijsoordeel zonder meer terzijde behoort te worden gesteld (Hoge Raad 13 juli 2010 LJN:BM0787).

Verklaring verdachte omtrent herkomst gelden

Verdachte heeft aangevoerd dat de herkomst van de geldstromen is gelegen in een familiekapitaal dat door de vader van verdachte zou zijn vergaard en in contanten werd aangehouden. Naar aanleiding van de hierboven besproken rekeningen die ten name van [betrokkene 1] in [plaats] zijn geopend is deze door de Sector recherche van de Afdeling Economische delicten van de Kroatische politie op 16 september 2008 informatief gehoord. Daarbij verklaart zij in verband met het geld dat in de periode 2005-2009 naar haar rekeningen is overgemaakt dat dat geld afkomstig is van haar zoon [de aanvrager] (= verdachte) en dat zij op instructie van [de aanvrager] dat geld opnam en persoonlijk aan hem overhandigde als hij naar Kroatië kwam. Haar eigen vermogen bestaat uit een koopwoning, een geërfd stuk grond en haar pensioen. In het kader van de verificatie van de stelling dat de contante gelden waarover verdachte beschikt afkomstig zijn uit het familiekapitaal zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 13] (de zus van verdachte) nader gehoord. Bij de verhoren ten overstaan van de rechter-commissaris op 26 januari 2012 hebben dezen inderdaad verklaard over het bestaan van een familiekapitaal. (...)

In het kader van de waardering van dit bewijsmateriaal hecht de rechtbank belang aan de omstandigheid dat ten tijde van haar eerste verklaring als getuige [betrokkene 1] - zo heeft zij in het verhoor op 22 oktober 2009 verklaard - kennelijk lange tijd geen (telefonisch) contact had gehad met verdachte, terwijl de latere getuigenverklaringen ten overstaan van een rechter-commissaris hebben plaatsgevonden nadat onderhavige strafzaak aanhangig was gemaakt. Gelet op de inhoud van die eerste verklaring van [betrokkene 1] - die de aangewezen persoon was om het bestaan van een dergelijk familiekapitaal te bevestigen - en haar verklaring bij gelegenheid van het informatieve gesprek d.d. 16 september 2008 is naar het oordeel van de rechtbank het bestaan van het familiekapitaal niet aannemelijk is geworden. Dit brengt mede dat de verklaring van verdachte omtrent de herkomst van het geld dermate onwaarschijnlijk is, dat deze door rechtbank ter zijde gesteld wordt. (...)

Conclusie rechtbank

Als gevolg van voormelde feiten en omstandigheden en omdat de verklaring van verdachte omtrent de herkomst van de gelden dermate onwaarschijnlijk is dat deze door rechtbank ter zijde gesteld wordt, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat de benoemde gelden, personenauto’s en sieraden van misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte daarvan op de hoogte is geweest.”

Beoordeling van de aanvraag

Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.

De aanvraag tot herziening is gebaseerd op de stelling dat het door de forensisch accountant van het Openbaar Ministerie, verbalisant, opgemaakte “memorandum ontneming [de aanvrager]” van 22 maart 2018 een als nieuw aan te merken deskundigeninzicht oplevert. Dit bij de aanvraag gevoegde rapport is opgemaakt ten behoeve van de ontnemingsprocedure waarin de ontneming van het door de aanvrager wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gevorderd. De aanvrager voert aan dat in dit rapport een herziene kasopstelling is opgenomen, waarin het verschil tussen de legale inkomsten en de door de aanvrager gedane uitgaven op een aanmerkelijk lager bedrag wordt begroot dan in de kasopstelling, opgenomen in proces-verbaal “AH-172”, die het Hof in de strafzaak in de bewijsvoering ter zake van het gewoontewitwassen heeft betrokken, en dat daarom het Hof in de strafzaak tegen de aanvrager ten onrechte heeft aangenomen dat de zich in het dossier bevindende stukken een vermoeden van witwassen rechtvaardigen, zodat het Hof in de strafzaak - ware het bekend geweest met voornoemd memorandum - tot een vrijspraak ter zake van het gewoontewitwassen was gekomen.

Kort gezegd wordt in dit memorandum voorgesteld voornoemde kasopstelling te corrigeren door terugbetalingen aan de aanvrager van contant verstrekte leningen aan te merken als legale ontvangsten. Na toevoeging van een post ‘vervolgprofijt’, verdiscontering van enkele correcties met betrekking tot in de ontnemingsrapportage betrokken bedragen ter zake van contante opnames en stortingen, en toevoeging van een post ‘contante uitgaven Kroatië’ resulteert het memorandum in een herziene kasopstelling, waarin het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel wordt bijgesteld van € 1.313.006,- naar € 815.697,-.

Uit de hiervoor weergegeven bewijsvoering blijkt dat de veroordeling van de aanvrager wegens gewoontewitwassen steunt op een vermoeden van witwassen dat is gegrond op een veertiental vastgestelde omstandigheden, welk vermoeden niet is ontkracht door het geven van een verklaring voor de herkomst van de onder de aanvrager aangetroffen geldbedragen en goederen. Op grond daarvan hebben de Rechtbank en het Hof aangenomen dat die gelden en goederen - onmiddellijk of middellijk - uit misdrijf afkomstig waren en dat de aanvrager daarvan op de hoogte was. De hierbij in aanmerking genomen omstandigheden komen er, kort gezegd, op neer dat de aanvrager over grote hoeveelheden contant geld beschikte, dat hij contant geld uitleende en terugontving, dat hij contante stortingen verrichtte op buitenlandse rekeningen waarover hij zelf kon beschikken, dat hij grote geldbedragen vanuit Nederland naar Kroatië en vice-versa vervoerde, dat hij ook via zijn moeder en zijn vriendin beschikte over geld en vermogen in het buitenland, dat hij antecedenten had op het gebied van drugshandel, dat onder hem ook notities zijn aangetroffen die met drugs verband houden en dat er een grote discrepantie was tussen zijn contante uitgaven en vast te stellen inkomsten. Het Hof achtte de verklaring die de aanvrager ter ontkrachting van het op al deze omstandigheden gebaseerde vermoeden heeft aangedragen, te weten dat hij beschikte over familiekapitaal, dermate onwaarschijnlijk dat het deze terzijde liet.

Het antwoord op de vraag in hoeverre de verschillende contante geldbedragen waarvan het Hof heeft vastgesteld dat de aanvrager deze heeft verworven, voorhanden gehad of gebruikt, hem ook daadwerkelijk tot (wederrechtelijk verkregen) voordeel hebben gestrekt, is niet van rechtstreeks belang voor de hiervoor kort weergegeven bewijsvoering. Voor zover de aanvraag is gebaseerd op de opvatting dat om te kunnen aannemen dat contante geldbedragen voorwerp zijn van witwassen, moet vaststaan dat die bedragen ook daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel voor de betrokken verdachte vormen, berust deze op een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5217). Voorts kan de aan de aanvraag onder verwijzing naar het genoemde memorandum ten grondslag gelegde omstandigheid dat een deel van die contante geldbedragen niet als daadwerkelijk voordeel van de aanvrager kan worden aangemerkt omdat die geldbedragen eerst contant aan derden zijn uitgeleend en vervolgens weer contant zijn terugontvangen - ook als van de juistheid daarvan wordt uitgegaan - niet worden aangemerkt als een nieuw gegeven dat tot een van de in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv vermelde gevolgen kan leiden. Dat zou onder omstandigheden slechts anders kunnen zijn indien een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv meebrengt dat komt vast te staan dat - anders dan het Hof in aanmerking heeft genomen - geen enkele discrepantie bestaat tussen contante uitgaven van de aanvrager en zijn vast te stellen legale middelen. De door de aanvrager uit het genoemde memorandum naar voren gebrachte omstandigheden bieden, gelet ook op hetgeen hiervoor onder is weergegeven, voor een dergelijke conclusie echter geen grond.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^