Grensoverschrijdend vervoer vangt al aan bij vertrek: ritmachtiging vereist ook bij tussenstops binnen Nederland
/Gerechtshof Den Haag 6 augustus 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1756
Het Gerechtshof oordeelt dat sprake is van grensoverschrijdend vervoer zodra een rit met buitenlandse bestemming aanvangt, ook als er nog een tussenstop binnen Nederland plaatsvindt. Een ritmachtiging is dan direct vereist. De verdachte, een Marokkaanse vervoerder, wordt staande gehouden in Den Haag terwijl hij onderweg is naar Marokko, zonder over een ritmachtiging te beschikken. Het hof verwerpt het verweer dat pas sprake is van grensoverschrijdend vervoer na het passeren van de grens. De eerder opgelegde boete van 4.400 euro wordt gematigd naar 500 euro. Het hof houdt daarbij rekening met de financiële situatie van de verdachte.
Context van de zaak
In deze strafzaak behandelt het Gerechtshof Den Haag een hoger beroep tegen een veroordeling van de economische politierechter. De zaak betreft een economisch delict gepleegd door een natuurlijk persoon, een beroepsvervoerder van Marokkaanse nationaliteit, geboren in 1993, die ten tijde van het delict geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft. De verdachte exploiteert een eenmanszaak in Marokko en verricht met zijn vrachtauto transportdiensten tussen Nederland en Marokko.
De feiten vinden plaats op 30 december 2023 te Den Haag, waar de verdachte wordt staande gehouden door de politie op de Bouwlustlaan. Op dat moment is hij met een gedeeltelijk geladen vrachtauto onderweg tussen twee adressen in Den Haag, met de uiteindelijke bestemming in Tanger, Marokko. Bij de controle blijkt dat de verdachte niet beschikt over een ritmachtiging, zoals vereist voor grensoverschrijdend vervoer van goederen vanuit Nederland naar Marokko.
Het Gerechtshof Den Haag oordeelt over de vraag of in deze situatie sprake is van grensoverschrijdend vervoer en of de verdachte dus strafbaar is wegens het ontbreken van een geldige ritmachtiging. Daarbij komt tevens de vraag aan de orde of het vonnis van de rechtbank Den Haag – waarin een geldboete van 4.400 euro is opgelegd – in stand kan blijven.
Tenlastelegging
De verdachte wordt verweten dat hij op 30 december 2023 in Den Haag als vervoerder, niet gevestigd in een EU-lidstaat, zonder geldige ritmachtiging grensoverschrijdend beroepsgoederenvervoer heeft verricht met een vrachtauto voorzien van een buitenlands kenteken. Het vervoer vond plaats vanuit Nederland, met als bestemming Marokko, zonder dat voor deze rit een machtiging was afgegeven zoals vereist op grond van bilaterale vervoersverdragen tussen Nederland en Marokko.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal is van oordeel dat sprake is van een economisch delict in de zin van de Wet wegvervoer goederen. Zij betoogt dat de definitie van grensoverschrijdend vervoer reeds van toepassing is op het moment dat het transport wordt aangevangen in Nederland en bestemd is voor een ander land, ongeacht of de landsgrens reeds is gepasseerd. Volgens de advocaat-generaal was de verdachte dus verplicht om voorafgaand aan de rit te beschikken over een ritmachtiging.
Met betrekking tot de strafmaat voert de advocaat-generaal aan dat de opgelegde boete in eerste aanleg wellicht aan de hoge kant is. Zij vordert daarom vernietiging van het vonnis en een nieuwe strafoplegging: een geldboete van 4.400 euro, waarvan 2.200 euro voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte voert aan dat geen sprake is van grensoverschrijdend vervoer in de zin van de Wet wegvervoer goederen, omdat de verdachte op het moment van aanhouding nog niet buiten de Nederlandse landsgrenzen is getreden. De vrachtwagen bevond zich tussen twee adressen binnen Den Haag en het traject richting Marokko was nog niet aangevangen. Volgens de verdediging ontbreekt daarmee een wezenlijk bestanddeel van het strafbare feit en dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Oordeel van het gerechtshof
Het hof volgt de verdediging niet in haar redenering en stelt vast dat op grond van de verklaringen van de verdachte en de overgelegde vrachtbrief (CMR) blijkt dat het transport reeds is aangevangen met als uiteindelijke bestemming Marokko. De goederen zijn geladen aan een adres in Den Haag (adres 1), waarna een tussenstop gepland stond aan een ander adres in Den Haag (adres 2), met als eindbestemming Tanger, Marokko.
Het hof verwijst naar de memorie van toelichting bij de Wet wegvervoer goederen, waarin is opgenomen dat sprake is van grensoverschrijdend vervoer zodra het vertrekpunt en het aankomstpunt zich in verschillende landen bevinden, ongeacht eventuele tussenstops of het al dan niet overschrijden van een grens op het moment van controle.
Hieruit volgt dat de ritmachtiging vereist is vanaf het moment dat het transport met een buitenlandse bestemming wordt aangevangen. Dat de verdachte zich ten tijde van de staandehouding nog binnen Nederland bevond, doet hieraan niet af. Bovendien is niet gebleken dat een ritmachtiging op enig moment is aangevraagd of verkregen.
Het hof komt aldus tot het oordeel dat de verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 2.3, derde lid, onder b, van de Wet wegvervoer goederen, door als niet-EU vervoerder grensoverschrijdend vervoer te verrichten zonder de daarvoor vereiste machtiging. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 30 december 2023 in Den Haag als beroepsvervoerder, niet gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, zonder ritmachtiging goederen heeft vervoerd met bestemming Marokko, in strijd met de Wet wegvervoer goederen.
Voor zover meer of anders ten laste is gelegd, wordt de verdachte daarvan vrijgesproken.
Strafoplegging
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met de aard van het feit, de ernst van de overtreding en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof overweegt dat de verdachte met zijn handelen de gereguleerde markt voor goederenvervoer op ongeoorloofde wijze heeft betreden, waardoor sprake is van oneerlijke concurrentie ten opzichte van vervoerders die zich wel aan de regels houden.
Daartegenover staat dat het om een first offender gaat. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 10 juli 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. Daarnaast weegt het hof mee dat de verdachte woonachtig is in Marokko, een eenmanszaak runt en slechts een gering inkomen heeft, waarmee hij zijn gezin probeert te onderhouden.
Gelet op deze omstandigheden acht het hof een aanzienlijk lagere geldboete dan in eerste aanleg opgelegd gepast. Het stelt de boete vast op 500 euro. Bij gebreke van betaling of verhaal dient deze te worden vervangen door tien dagen hechtenis.
Lees hier de volledige uitspraak.