Geen straf voor biologische melkveehouder: rechter houdt rekening met omstandigheden rondom knelgevallenregeling

Rechtbank Overijssel 16 juni 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:3846

De rechtbank oordeelt dat verdachte V.O.F. in 2020 opzettelijk meer fosfaat heeft geproduceerd dan toegestaan. Voor 2019 wordt het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard vanwege lopende bestuursprocedures. De rechtbank acht het feit bewezen en strafbaar, maar ziet af van strafoplegging. Verdachte opereert biologisch en werd pas laat duidelijk over het toegestane fosfaatrecht. Zij heeft daarna inspanningen geleverd om te voldoen aan de regelgeving. Mede door deze omstandigheden wordt geen straf opgelegd.

Context van de zaak

De verdachte betreft een vennootschap onder firma. De VOF is op 1 januari 2015 opgericht door twee vennoten en richt zich op melkveehouderij met een bijzondere focus op het houden van Brandrode runderen. Het bedrijf werkt samen met het Geldersch Landschap en Kastelen (GLK) en voert een biologische bedrijfsvoering met het oog op natuurbehoud.

In deze strafzaak staat centraal dat de verdachte in 2020 meer fosfaat zou hebben geproduceerd dan op grond van het fosfaatrechtenstelsel was toegestaan. Het stelsel, dat sinds 1 januari 2018 geldt, schrijft voor dat melkveehouders slechts een bepaalde hoeveelheid fosfaat mogen produceren, gebaseerd op een aantal factoren waaronder het aantal melkkoeien in 2015. De verdachte kreeg aanvankelijk 543 kilogram fosfaatrechten toegekend, welk aantal na bezwaar en beroep is vastgesteld op 1075 kilogram.

De tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat zij in de jaren 2019 en 2020 als landbouwer meer fosfaat heeft geproduceerd dan het haar toegekende fosfaatrecht. In 2019 zou sprake zijn van een overschrijding van 1080,11 kilogram fosfaat en in 2020 van 1261,22 kilogram fosfaat.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie stelt dat voor het jaar 2020 wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte meer fosfaat heeft geproduceerd dan toegestaan. De officier van justitie erkent dat in soortgelijke gevallen doorgaans geen vervolging plaatsvindt zolang de bestuursrechtelijke procedures over het fosfaatrecht nog lopen. In dit geval erkent de officier dat het Openbaar Ministerie bij de tenlastelegging voor het jaar 2019 ten onrechte tot vervolging is overgegaan. Voor het jaar 2020 acht zij een voorwaardelijke geldboete van 11.056,10 passend, met een proeftijd van twee jaren.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging voert aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat verdachte nog verwikkeld was in een bezwaar- en beroepsprocedure met betrekking tot het fosfaatrecht. De raadsman verwijst naar intern vervolgingsbeleid van het Openbaar Ministerie waarin staat dat in dergelijke situaties geen strafrechtelijke vervolging plaatsvindt. Ook beroept de verdediging zich op het vertrouwensbeginsel, onder verwijzing naar e-mailcorrespondentie met het Openbaar Ministerie waarin een buitengerechtelijke afdoening werd besproken.

Ten aanzien van het jaar 2020 voert de verdediging aan dat het handelen van verdachte niet wederrechtelijk is, gelet op maatschappelijke ontwikkelingen en de kritiek op de strikte toepassing van de knelgevallenregeling. Daarnaast wordt een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld.

Het oordeel van het gerecht

De rechtbank stelt voorop dat het Openbaar Ministerie in het algemeen zelfstandig beslist over vervolging. Niettemin is uit het dossier en de zitting gebleken dat sprake is van intern beleid om geen vervolging in te stellen zolang bestuursrechtelijke procedures over fosfaatrechten nog lopen. De officier van justitie erkent dat in deze zaak van dit beleid is afgeweken zonder geldige reden. Daarom verklaart de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk ten aanzien van het feit uit 2019.

Ten aanzien van het feit uit 2020 acht de rechtbank het bewezen dat verdachte opzettelijk 1261,22 kilogram meer fosfaat heeft geproduceerd dan toegestaan. Er is geen sprake van een toezegging door het Openbaar Ministerie die het beroep op het vertrouwensbeginsel zou rechtvaardigen.

De rechtbank verwerpt ook het beroep op het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid. Hoewel verdachte door de invoering van het fosfaatrechtenstelsel en haar bedrijfsomstandigheden in een moeilijke positie is geraakt, is niet gebleken dat de strafwaardigheid van de gedraging maatschappelijk is gewijzigd. De wettelijke belangen die het stelsel beoogt te beschermen zijn door de overschrijding niet beter gediend. Evenmin slaagt het beroep op afwezigheid van alle schuld, nu verdachte ook na de uitspraak van het CBb nog mogelijkheden had om haar bedrijfsvoering aan te passen aan het toegestane fosfaatniveau.

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in 2020 opzettelijk meer fosfaat heeft geproduceerd dan het op haar bedrijf rustende fosfaatrecht toestond.

De strafoplegging

Hoewel het strafbare feit in beginsel straf rechtvaardigt, ziet de rechtbank gelet op de specifieke omstandigheden af van strafoplegging. Zij overweegt daarbij onder meer dat:

  • verdachte sinds 2015 is gestart met het houden van melkvee en vlak daarna werd geconfronteerd met de invoering van het fosfaatrechtenstelsel;

  • de formele vaststelling van haar fosfaatrecht pas op 29 september 2020 definitief werd;

  • de resterende periode van 2020 te kort was om haar bedrijfsvoering hierop nog tijdig aan te passen;

  • verdachte in de jaren nadien aantoonbaar haar best heeft gedaan om aan de regels te voldoen door fosfaatrechten te leasen en de veestapel aan te passen;

  • de vennootschap biologisch werkt en nauwelijks inkomen genereert;

  • verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.

De rechtbank acht het mede daarom passend en geboden om geen straf op te leggen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^