Zes jaar uitkeringsfraude door cosmetisch arts leidt tot taakstraf en voorwaardelijke celstraf
/Rechtbank Amsterdam 22 mei 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:3798
De rechtbank Amsterdam veroordeelt een man voor langdurige uitkeringsfraude. Tussen 2012 en 2018 verzwijgt hij inkomsten uit cosmetische behandelingen terwijl hij een WIA-uitkering ontvangt. Hierdoor ontvangt hij ten onrechte 133.282,71 aan uitkeringsgelden. De rechtbank acht zijn wisselende verklaringen ongeloofwaardig en oordeelt dat hij opzettelijk de inlichtingenplicht heeft geschonden. Vanwege de ernst van de fraude en de overschrijding van de redelijke termijn krijgt hij een taakstraf van 80 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Verdachte kampt met PTSS en zware schulden.
Context van de zaak
De rechtbank Amsterdam oordeelt in deze strafzaak over een natuurlijk persoon, geboren in 1973, die verdacht wordt van langdurige uitkeringsfraude. De verdachte ontvangt sinds 2011 een WIA-uitkering wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, maar blijkt gedurende de jaren 2012 tot en met begin 2018 werkzaamheden te hebben verricht als cosmetisch arts zonder hiervan melding te maken bij het UWV. Het onderzoek naar deze fraude start in 2017 nadat het UWV via internetadvertenties op het spoor komt van zijn activiteiten.
De tenlastelegging
De verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 18 januari 2018 opzettelijk heeft nagelaten het UWV te informeren over zijn werkzaamheden en inkomsten, hetgeen van invloed had kunnen zijn op het recht op, de hoogte of de duur van zijn uitkering krachtens de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA).
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen. Zij wijst op de duidelijke aanwijzingen dat de verdachte inkomsten heeft gegenereerd door cosmetische behandelingen en dat hij hierin heeft voorzien zonder deze inkomsten op te geven. De officier vordert een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte pleit voor vrijspraak. Subsidiair verzoekt zij, indien tot een bewezenverklaring wordt gekomen, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder diens PTSS-diagnose en financiële situatie. Zij wijst tevens op de overschrijding van de redelijke termijn en bepleit primair schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, en subsidiair volstaan met een voorwaardelijke straf.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte vanaf 2012 structureel inkomsten vergaart door het verrichten van cosmetische behandelingen. Dit blijkt uit advertenties waarin verdachte zichzelf aanprijst als cosmetisch arts, observaties van de UWV-inspecteur in een ingerichte praktijkruimte, bankafschriften met betalingen voor behandelingen en omvangrijke contante stortingen op zijn rekeningen. In totaal gaat het om een bedrag van 215.380 aan contante stortingen.
De verklaringen die verdachte geeft over de herkomst van dit geld – onder andere leningen van familieleden, schenkingen en opbrengsten van onroerend goed in Rusland – acht de rechtbank inconsistent en ongeloofwaardig. De rechtbank stelt vast dat verdachte bewust zijn informatieplicht jegens het UWV heeft geschonden, wat heeft geleid tot een ongeoorloofde bevoordeling.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2012 tot en met 18 januari 2018 in strijd met zijn wettelijke inlichtingenplicht opzettelijk heeft nagelaten gegevens aan het UWV te verstrekken, terwijl dit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf. De verdachte is zich bewust geweest van het belang van deze informatie voor de uitkeringsverstrekking.
De strafoplegging
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst en de duur van de gepleegde fraude. De verdachte heeft zich gedurende ruim zes jaar onttrokken aan zijn verplichtingen en hierdoor ten onrechte een bedrag van 133.282,71 aan uitkeringsgelden ontvangen. De rechtbank merkt op dat dit soort gedrag schadelijk is voor het vertrouwen in het sociale zekerheidsstelsel en de samenleving financieel dupeert.
In strafmatigende zin weegt de rechtbank mee dat het UWV het volledige fraudebedrag van verdachte heeft teruggevorderd, waardoor hij nu met aanzienlijke schulden kampt. Ook houdt de rechtbank rekening met de psychische gesteldheid van verdachte, waaronder een PTSS-diagnose. De reclassering adviseert negatief over de oplegging van een gevangenisstraf of werkstraf, maar de rechtbank acht verdachte gelet op zijn feitelijke werkzaamheden wel degelijk in staat een taakstraf te verrichten.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens met één jaar is overschreden, aangezien het eerste politieverhoor op 9 mei 2022 plaatsvond en de zaak op 22 mei 2025 pas is afgerond. Dit leidt tot strafvermindering.
Alles afwegende legt de rechtbank een taakstraf op van 80 uren, in plaats van de oorspronkelijk overwogen 100 uren, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een proeftijd van twee jaren.
Lees hier de volledige uitspraak.