Geen ruimte voor niet-ontvankelijkheid OM bij overschrijding redelijke termijn alleen: HR grijpt in jeugdzaak in

Hoge Raad 9 december 2025, ECLI:NL:HR:2025:1875

Het gerechtshof verklaarde het OM niet-ontvankelijk vanwege een zeer ernstige overschrijding van de redelijke termijn in een jeugdzaak. De Hoge Raad oordeelt dat dit niet mag: zo’n overschrijding kan alleen tot niet-ontvankelijkheid leiden als ook de verdedigingsrechten zijn geschonden. Dat was hier niet vastgesteld. Het hof paste dus een onjuiste maatstaf toe. De uitspraak wordt vernietigd. De zaak moet opnieuw worden behandeld door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

Achtergrond

De zaak betreft een minderjarige verdachte die wordt vervolgd voor zeer ernstig geweld tegen zijn pasgeboren zoon. Het tenlastegelegde ziet op (poging tot) doodslag, zware mishandeling dan wel poging zware mishandeling, gepleegd op of omstreeks 11 augustus 2018. De verdachte, geboren in 2001, was destijds 16 jaar oud. Volgens het openbaar ministerie (OM) heeft hij zijn kind opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht, bestaande uit onder meer schedelbreuken en hersenbloedingen. Dit zou zijn gebeurd door het hoofd van het kind tegen harde oppervlakken te slaan en/of door het kind met kracht te schudden. Primair wordt vervolgd voor poging tot doodslag (artikel 287 jo. 45 Sr), subsidiair voor zware mishandeling (artikel 302 lid 1 Sr) en meer subsidiair voor poging zware mishandeling (artikel 302 jo. 45 Sr).

Na een buitengewoon langdurig proces in eerste aanleg, waarin de redelijke termijn fors is overschreden, verklaart het gerechtshof ’s-Hertogenbosch het OM niet-ontvankelijk in de vervolging. Deze beslissing baseert het hof op een uitzonderlijke, naar zijn oordeel onherstelbare schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.

De verdachte is in eerste aanleg (uitsprakendatum: 11 april 2024) dus niet inhoudelijk veroordeeld, nu het hof de vervolging vanwege deze procedurele schending heeft gestopt. Tegen die beslissing stelt het OM cassatie in.

Middel

Het OM voert in cassatie aan dat het hof het recht heeft miskend door het enkel op basis van een (zeer) ernstige overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg tot niet-ontvankelijkverklaring van het OM te komen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is overschrijding van de redelijke termijn op zichzelf onvoldoende grond voor een niet-ontvankelijkverklaring van het OM. Alleen indien de termijnoverschrijding gepaard gaat met een zodanig ernstige schending van verdedigingsrechten dat geen sprake meer is van een eerlijk proces, kan dit gevolg aan de orde zijn. Het OM stelt dat het hof dit vereiste miskent.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad stelt vast dat het hof de niet-ontvankelijkverklaring van het OM uitsluitend baseert op de constatering van een zeer ernstige overschrijding van de redelijke termijn. Het hof verwijst daarbij naar de duur van het proces sinds het eerste politieverhoor van de verdachte op 20 augustus 2018. De rechtbank doet pas op 11 april 2024 uitspraak in eerste aanleg – bijna 68 maanden later. De termijnoverschrijding bedraagt daarmee circa 52 maanden ten opzichte van de voor jeugdigen geldende norm van 16 maanden.

Het hof acht deze overschrijding niet gerechtvaardigd. Het stelt vast dat het OM verantwoordelijk is voor de vertraging, onder meer omdat het ruim anderhalf jaar heeft geduurd voordat het dossier aan het NFI is overgedragen voor forensisch onderzoek. Ook acht het hof de invloed van de verdediging op het tijdsverloop nihil. Het hof benadrukt dat de verdachte, in de tussenliggende jaren, een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt: hij woont samen, heeft een zoon, werk en stabiele huisvesting. Volgens het hof zou een strafrechtelijke veroordeling op dit late moment pedagogisch geen toegevoegde waarde meer hebben, en zelfs contraproductief zijn. Het hof oordeelt dat deze omstandigheden tot een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces leiden, waardoor het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

De Hoge Raad is het daar niet mee eens. Hij stelt dat het hof een verkeerde maatstaf heeft toegepast. Volgens vaste rechtspraak (waaronder HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2465 en HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2059) geldt dat overschrijding van de redelijke termijn – zelfs als deze zeer ernstig is – niet zelfstandig kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het OM. Dat kan alleen als daarnaast wordt vastgesteld dat die overschrijding een zodanig ernstige inbreuk op de verdedigingsrechten heeft veroorzaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces.

De redenering van het hof dat “het geheel van de procedure niet meer eerlijk was” wegens de termijnoverschrijding en de pedagogische doelstellingen van het jeugdstrafrecht is daarmee onvoldoende. De Hoge Raad benadrukt dat het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM slechts wordt geschonden als de verdedigingsrechten daadwerkelijk zijn geschaad. Slechts in zulke gevallen kan niet-ontvankelijkverklaring volgen.

Het cassatiemiddel van het OM slaagt derhalve. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling en beslissing.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^