EOM stelt beroep in bij Hof van Justitie van de EU tegen weigering van de Europese Rekenkamer om mee te werken aan strafrechtelijk onderzoek

Op 10 februari 2025 heeft het Europees Openbaar Ministerie (EOM) een beroep ingesteld (zaaknummer T-99/25) bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, op grond van artikel 263, lid 4, VWEU, tegen het besluit van de Europese Rekenkamer om een verzoek van het EOM te weigeren. Dit verzoek betrof het toestaan dat een aantal medewerkers van de Rekenkamer zouden getuigen in een lopend strafrechtelijk onderzoek. De samenvatting van het beroep is vandaag gepubliceerd in het Publicatieblad.

Eind 2022 opende het EOM, op basis van een rapport van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), een onderzoek naar personen die werkzaam zijn bij de Europese Rekenkamer. Doel van elk onderzoek van het EOM is om de juistheid van de gemelde feiten vast te stellen en te beoordelen of deze als strafbaar feit kwalificeren, door op onpartijdige wijze bewijs te verzamelen ten voordele of ten nadele van de onderzochte persoon of personen. Om dat in dit specifieke geval te kunnen doen, heeft het EOM de Rekenkamer verzocht om toestemming te geven voor het horen van enkele medewerkers als getuigen.

Op 9 december 2024 heeft de Europese Rekenkamer dit verzoek afgewezen. Eerder had het EOM al meerdere malen verzocht om toestemming voor het doorzoeken van elektronische archieven van de Rekenkamer en om de opheffing van de immuniteit van de onderzochte personen, zodat zij verhoord konden worden. Ook die verzoeken zijn afgewezen.

Door dit herhaaldelijke gebrek aan medewerking van de Europese Rekenkamer is het EOM belemmerd in het voortzetten van het onderzoek met als doel vast te stellen of de beschuldigingen gegrond zijn en of deze strafrechtelijk vervolgd moeten worden voor de bevoegde strafrechter.

Volgens de toepasselijke regels in het Ambtenarenstatuut van de Europese Unie is toestemming vereist voor het horen van medewerkers als getuigen, aangezien zij informatie moeten verstrekken die zij hebben verkregen in de uitoefening van hun functie bij de Europese Rekenkamer. Hoewel het Unierecht instellingen de bevoegdheid geeft om een dergelijke toestemming te weigeren, is het doel van die bevoegdheid niet om de instelling zeggenschap te geven over de inhoud van de rechtsgang waarin de medewerkers moeten getuigen. Die weigering mag alleen worden ingeroepen als het “belang van de Unie” in het gedrang komt. Het Hof van Justitie heeft herhaaldelijk verduidelijkt dat dit belang van de Unie “noodzakelijkerwijs belangen van aanzienlijk gewicht en vitaal belang voor de Unie” moet betreffen.

In de Europese Unie, die gebaseerd is op de rechtsstaat, is het – wanneer een mogelijk strafbaar feit ten nadele van de EU-begroting wordt onderzocht – aan de aanklager, in dit geval het EOM, om in overeenstemming met het toepasselijke strafprocesrecht relevant bewijs te verzamelen, dat te beoordelen en te beslissen of de zaak voor de rechter moet worden gebracht. Noch de onderzochte personen, noch de instellingen waarin zij werkzaam zijn, mogen deze taak doorkruisen.

Om die reden heeft het EOM zich nu tot het Hof van Justitie gewend met het verzoek om de wettigheid te toetsen van het besluit van de Europese Rekenkamer om te verhinderen dat haar medewerkers als getuigen worden gehoord door het EOM.

Het EOM is het onafhankelijke openbaar ministerie van de Europese Unie. Het is belast met het opsporen, vervolgen en voor de rechter brengen van strafbare feiten die de financiële belangen van de EU schaden.

Bron: EOM

Print Friendly and PDF ^