Bewijsuitsluitingsverweer ex art. 359a Sv: bedrijfscontrole door Belastingdienst bij autoverhuurbedrijf, politie was onrechtmatig aanwezig in garagebox

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 september 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2804

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit.

Allereerst heeft de verdediging betoogd dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, die moeten leiden tot bewijsuitsluiting van de eerste door de verdachte gegeven verklaring en van het aantreffen en de inbeslagneming van de Mercedes in de garagebox.

De verdachte is op 12 juli 2016 geconfronteerd met een bedrijfscontrole door de Belastingdienst. De politie was slechts ter plaatse aanwezig om de veiligheid van de controlerende belastingambtenaren te garanderen. Verbalisant had derhalve geen bevoegdheid om de garagebox te betreden en daarin zoekend rond te kijken. Naar aanleiding van hetgeen verbalisant daar zag, heeft zij vragen gesteld aan de verdachte over de herkomst van de Mercedes. De verdediging is de mening toegedaan dat vanaf dat moment al een redelijk vermoeden bestond dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan enig strafbaar feit, om welke reden hem de cautie had moeten worden gegeven.

Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de Mercedes. De verdachte heeft deze auto, die uit Duitsland kwam, via een tussenhandelaar gekocht. De financiering daarvan was mogelijk door de eerdere verkoop van auto’s (grotendeels afkomstig van de door verdachte gestaakte autoverhuuronderneming) en uitgekeerde verzekeringsgelden. In het kader van de genoemde verkoop zijn door de raadsvrouw hangende het hoger beroep ter adstructie de nodige facturen in het geding gebracht.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Uit het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier is naar voren gekomen dat op 12 juli 2016 in de gemeente Tilburg een integrale controle heeft plaatsgevonden van de in die gemeente gevestigde autoverhuurbedrijven. Daarbij is ook het (naar later bleek: slapende) autoverhuurbedrijf van de verdachte, autoverhuurbedrijf V.O.F., gecontroleerd. De controle was een gezamenlijke actie van de gemeente Tilburg, de Belastingdienst en de douane. De door de ambtenaren bij deze controle verrichte onderzoekshandelingen dienen te worden aangemerkt als hen op grond van de Woningwet respectievelijk de Algemene wet inzake rijksbelastingen toekomende toezichts- c.q. controlehandelingen en niet als opsporingshandelingen. De politie was, op grond van de in de Politiewet 2012 vervatte algemene politietaak, uitsluitend ter plaatse om de veiligheid van de bij deze controle betrokken ambtenaren te waarborgen. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, was verbalisant derhalve rechtmatig in de garagebox aanwezig, nog daargelaten dat de verdachte ten overstaan van het hof heeft verklaard dat hij de aanwezigen – de politie daaronder begrepen – desgevraagd uitdrukkelijk toestemming heeft verleend om in zijn garagebox te kijken.

Van enig vormverzuim in dit verband is naar het oordeel van het hof derhalve geen sprake.

Verbalisant heeft nadat zij de garagebox was binnengetreden waargenomen dat daarin een luxe zwarte Mercedes C-klasse AMG personenauto stond en een groot aantal auto-onderdelen lagen. De controlerend ambtenaren van de Belastingdienst en de gemeente vroegen de verdachte van wie dit voertuig was. De verdachte verklaarde daarop dit niet te weten, terwijl het voertuig volgens hem pas enkele uren in zijn garage stond. Verbalisant heeft de verdachte vervolgens gevraagd of de auto-onderdelen van hem waren, hetgeen hij bevestigde. Op een nadere vraag of de verdachte meer kon vertellen over de zwarte Mercedes kon de verdachte niet zeggen wie de eigenaar van het voertuig was. In het kader van de waarheidsvinding is de auto vervolgens door de politie in beslag genomen. Pas nadien, op 25 juli 2016, is uit nader onderzoek gebleken dat één van de auto-onderdelen, te weten een portier, van diefstal afkomstig bleek te zijn. Naar aanleiding hiervan, alsook omwille van het feit dat uit nader politieel onderzoek naar voren was gekomen dat de verdachte een rol zou hebben gespeeld bij verschillende auto-importbedrijven, dat de herkomst van de financiering van een aantal zeer luxe auto’s daarbij onduidelijk was en gelet op de strafrechtelijke antecedenten van de verdachte, rees pas het vermoeden dat de verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan het witwassen van voornoemde Mercedes.

Het hof stelt op grond van het vorenoverwogene vast dat op het moment van de controle op 12 juli 2016 nog geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Derhalve hoefde verbalisant de verdachte toen nog niet de cautie te geven.

Aldus faalt in zoverre het tot vrijspraak strekkende verweer.

De vervolgvraag waarvoor het hof zich gesteld ziet is of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de personenauto van het merk Mercedes. In dat verband overweegt het hof als volgt.

Voor een veroordeling ter zake van witwassen is vereist dat voldoende komt vast te staan dat het desbetreffende voorwerp – in dit geval de onder de verdachte inbeslaggenomen Mercedes – afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen de aangetroffen Mercedes en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat deze personenauto uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de Mercedes uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het Openbaar Ministerie om daarvan bewijs aan te dragen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Als de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag in beginsel van de verdachte worden verlangd dat hij een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de Mercedes.

De in het proces-verbaal van verdenking genoemde feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, is het hof met de politierechter en de advocaat-generaal van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat de Mercedes uit enig misdrijf afkomstig is en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van die personenauto.

De verdachte heeft dienaangaande verklaard dat de Mercedes afkomstig was uit Duitsland. Hij had deze auto gekocht via een tussenhandelaar, te weten tussenhandelaar B.V. te Tilburg, op 4 juli 2016. Op die dag heeft hij een bedrag van €15.000 contant aanbetaald. Op 8 juli 2016 is de verdachte vervolgens naar Duitsland gereden en heeft daar het restant van het aankoopbedrag ad €60.000 betaald. Dat bedrag in contanten is, in aanwezigheid van de verdachte, de tussenpersoon en de verkopende partij, in Duitsland gestort op een bankrekening van de Duitse verkoper. Het aankoopbedrag van €75.000 was afkomstig van de winst die de verdachte had behaald met de verkoop van diverse auto’s, voornamelijk na de verkoop van het wagenpark van zijn verhuurbedrijf waarmee hij was gestopt, alsmede van de verkoopopbrengst van schadeauto’s en van ontvangen verzekeringsgeld. De handel in deze auto’s geschiedde telkens contant. De verdachte was voornemens om de Mercedes te exporteren naar Marokko. In dat kader is hij op 12 juli 2016 naar Keulen gereden om daar Duitse exportplaten op te halen.

Naar het oordeel van het hof kan niet worden gezegd dat de door de verdachte gegeven verklaring over de herkomst van (het aankoopbedrag van) de Mercedes op voorhand zo onwaarschijnlijk is dat zij zonder meer terzijde behoort te worden gesteld. De door de verdachte gegeven verklaring is voorts een concrete verwijzing naar zijn inkomsten verkregen uit zijn handel met auto’s. Het hof is met de verdediging van oordeel dat in het procesdossier aanknopingspunten aanwezig zijn die de stelling van de verdachte kunnen onderbouwen. Daartoe wijst het hof op hetgeen over de verzekeringsgelden is gerelateerd op dossierpagina 189 en de mutaties in het RDW-kentekenregister (dossierpagina’s 177-180 en 238). Voorts zijn in hoger beroep door de raadsvrouw facturen in het geding gebracht die de verkoop betreffen van een zevental auto’s in november 2015 na het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten van autoverhuurbedrijf V.O.F. In zoverre zijn de stellingen van de verdachte aldus ook verifieerbaar.

Nu de verdachte een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van (het aankoopbedrag van) de Mercedes ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om onderzoek te doen naar de alternatieve herkomst die uit de verklaring van de verdachte naar voren komt. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.

In het kader van het onderzoek naar de herkomst van het geld waarmee de Mercedes is gefinancierd c.q. de verklaringen van de verdachte ter zake, is door de politie tijdens de fase van het vooronderzoek gerelateerd dat het mogelijk is dat de verdachte ongeveer een bedrag van €81.000 aan omzet uit de verkoop van auto’s en verzekeringspenningen heeft ontvangen, maar dat de aanschafkosten van de betreffende auto’s daarop nog in mindering moeten strekken. Voor de politie bleef de financiering van de auto’s onduidelijk, temeer nu het gebruik van contante bedragen niet controleerbaar was (dossierpagina’s 236-239).

In hoger beroep zijn ter nadere onderbouwing van de autoverkopen in 2015 door de raadsvrouw facturen in het geding gebracht. De advocaat-generaal heeft de juistheid van die facturen niet bestreden, noch het verzoek gedaan om daarnaar nader onderzoek te verrichten.

Het hof is derhalve met de verdediging van oordeel dat het Openbaar Ministerie er niet in is geslaagd de door de verdachte gegeven verklaring voor de herkomst van het aankoopbedrag van de Mercedes dusdanig te ontkrachten dat een criminele herkomst daarvan als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.

Het voorgaande maakt evenwel niet dat het hof zonder meer uitgaat van het feit dat de herkomst van de geldbedragen waarmee de Mercedes is gefinancierd een legale herkomst hadden. Aannemende dat de verdachte in de periode voorafgaande aan 12 juli 2016 diverse auto’s heeft verkocht, doet het overzicht van de belastingaangiften ten name van de verdachte (dossierpagina’s 79-80) – in het bijzonder de omzetgegevens exclusief BTW – namelijk vermoeden dat de (contante) omzet van in ieder geval de verkochte auto’s in 2015 na het staken van de bedrijfsactiviteiten binnen autoverhuurbedrijf V.O.F. niet, althans niet geheel, zijn aangegeven. Dat laat de niet irreële mogelijkheid open dat de Mercedes met zwart geld, namelijk waarover geen (omzet)belasting is afgedragen, is gefinancierd. Een en ander is ook aannemelijk gelet op de bij de fiscus bekende legale vermogenspositie van de verdachte, die per primo 2015 €2.023 bedroeg (dossierpagina 7). Dat de Mercedes is gefinancierd met zwart geld waarover geen belasting is afgedragen is evenwel niet in rechte vast te stellen, nu de definitieve aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2015 ontbreekt in het procesdossier en de stelling van de verdachte dat de definitieve aangifte omzetbelasting 2015 is gesuppleerd niet door het Openbaar Ministerie is onderzocht. Aldus zijn onvoldoende gegevens aanwezig om de conclusie te rechtvaardigen dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het aankoopbedrag van de Mercedes een legale herkomst heeft.

Het vorenoverwogene leidt het hof tot het eindoordeel dat niet kan worden gezegd dat het niet anders kan zijn dan dat de Mercedes onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Het enkele feit dat de verdachte niet vanaf het begin af aan consistent heeft verklaard over de herkomst van de Mercedes, zoals door de advocaat-generaal bij requisitoir nog naar voren is gebracht, maakt dat niet anders.

Aldus kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte de Mercedes heeft witgewassen, om welke reden hij integraal van het aan hem tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^