Bestuurlijke faillissementsfraude: hof legt taakstraf op wegens schending administratie- en inlichtingenplicht

Gerechtshof Amsterdam 22 april 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1104

Het gerechtshof Amsterdam veroordeelt een voormalig bestuurder van een failliete vennootschap wegens schending van administratie- en inlichtingenverplichtingen. De verdachte heeft samen met een medebestuurder nagelaten een correcte administratie te voeren en te bewaren. Ook heeft hij opzettelijk geweigerd informatie te verstrekken aan de curator. Dit bemoeilijkte de afhandeling van het faillissement aanzienlijk. Het hof legt een taakstraf op van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis.

Context van de zaak

In deze strafzaak staat een natuurlijke persoon terecht die sinds 2013 bestuurder is van een inmiddels failliet verklaarde vennootschap, genaamd bedrijf, gevestigd in Amsterdam. De vennootschap is op 6 juni 2017 failliet verklaard. De verdachte en een medebestuurder zijn sinds de oprichting verantwoordelijk voor het bestuur. De onderneming had geen personeel in dienst. De curator in het faillissement stelt dat er geen administratie is overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken. De strafzaak betreft zowel gedragingen onder het oude als het nieuwe faillissementsrecht.

Tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat hij als bestuurder van bedrijf tussen 23 april 2013 en 20 februari 2018 heeft verzuimd de administratie op orde te hebben, deze te bewaren en op verzoek van de curator te overleggen. Tevens wordt hem verweten dat hij opzettelijk de curator geen inlichtingen heeft verstrekt over het faillissement. De tenlastelegging omvat meerdere alternatieven en kwalificaties op grond van zowel oude als nieuwe wetgeving inzake faillissementsfraude, waaronder artikelen 342, 343, 344A en 344B van het Wetboek van Strafrecht.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk niet voldoen aan de administratieverplichtingen, zowel onder de oude als de nieuwe wetgeving. Tevens acht hij bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft geweigerd inlichtingen te verstrekken aan de curator. Op basis hiervan vordert hij een werkstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis.

Standpunt van de verdediging

De raadsman van de verdachte voert primair aan dat de verdachte heeft voldaan aan zijn administratieverplichtingen en dat de administratie in bezit was van de medebestuurder, die inmiddels naar Dubai is vertrokken en onbereikbaar is. Subsidiair stelt de verdediging dat niet bewezen kan worden dat de verdachte opzettelijk zou hebben gehandeld. Met betrekking tot het niet verstrekken van inlichtingen aan de curator stelt de verdediging dat geen sprake is van opzet. Verder wordt verzocht toepassing te geven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht, gelet op het blanco strafblad van de verdachte en zijn pensioengerechtigde leeftijd.

Oordeel van het gerechtshof

Het hof komt tot een andere conclusie dan de rechtbank Amsterdam en vernietigt daarom het eerdere vonnis gedeeltelijk. Het hof verklaart het onder 1 en 3 tenlastegelegde deels bewezen.

Voor feit 1 acht het hof niet bewezen dat sprake is van bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers vóór 1 juli 2016, maar wel dat het aan de verdachte te wijten is dat niet is voldaan aan de administratieverplichtingen in deze periode. Vanaf 1 juli 2016 tot 20 februari 2018 acht het hof bewezen dat de verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan de administratieverplichtingen, mede gezien het feit dat geen enkele administratie werd overgedragen aan de curator, ondanks diverse verzoeken.

Voor feit 3 acht het hof bewezen dat de verdachte zonder geldige reden is weggebleven en heeft geweigerd de curator de vereiste inlichtingen te geven. Er is geen sprake van medeplegen op dit punt, aangezien onvoldoende is gebleken van nauwe samenwerking met anderen.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte:

  1. In de periode van 23 april 2013 tot 30 juni 2016 mede verantwoordelijk is geweest voor het feit dat de administratie van bedrijf niet in ongeschonden staat tevoorschijn is gebracht, hetgeen aan hem te wijten is;

  2. In de periode van 1 juli 2016 tot en met 20 februari 2018 opzettelijk niet heeft voldaan aan de verplichtingen tot het voeren van een administratie, waardoor de afhandeling van het faillissement is bemoeilijkt;

  3. In de periode van 6 juni 2017 tot en met 20 februari 2018 zonder geldige reden is weggebleven en heeft geweigerd de curator de vereiste inlichtingen te geven.

Strafoplegging

Het hof acht het handelen van de verdachte ernstig. Hij heeft langdurig nagelaten de administratie te verzorgen en inlichtingen te geven, waardoor de curator niet heeft kunnen achterhalen wat er met het vermogen van de vennootschap is gebeurd. Dit heeft het onderzoek naar de rechten van schuldeisers ernstig bemoeilijkt. Het hof acht dan ook een taakstraf op zijn plaats, mede gezien de lange periode waarin de verplichtingen zijn geschonden en het feit dat de verdachte geen enkele poging heeft gedaan om de schade te herstellen.

Het hof houdt bij de straftoemeting wel rekening met overschrijding van de redelijke termijn. In eerste aanleg is deze met meer dan twee jaar overschreden, in hoger beroep met twee maanden. Daarom matigt het hof de op te leggen straf.

De verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, bij niet verrichten te vervangen door 30 dagen hechtenis.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^