Vrijspraak medeplegen woninginbraak: Verdachtes bijdrage was onvoldoende substantieel om hem als medepleger aan te merken

Gerechtshof Amsterdam 25 november 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4884 Aan de verdachte is primair tenlastegelegd dat hij zich tezamen en in vereniging met een ander of anderen (dus als medepleger), heeft schuldig gemaakt aan een woninginbraak.

Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Zoals de Hoge Raad in het arrest van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474) uiteengezet heeft, is die kwalificatie slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is; het moet gaan om een wezenlijke bijdrage.

Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte stelt het hof vast dat de verdachte de persoon is geweest die op 20 februari 2014 tijdens de inbraak in de woning van de aangever B.L. op de openbare weg in de directe nabijheid van een Volkswagen Golf (met kenteken ) stond. Het hof leidt dit af uit de verklaring van de getuige S.A. van 20 februari 2014 in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten 1 , 2 en 3 van 20 februari 2014 (pagina 19). De getuige S.A. is op 31 juli 2014 nogmaals door de politie verhoord. Zij heeft toen verklaard dat - kort gezegd - een man voor de poort en de schutting stond, op het trottoir, en dat hij heen en weer de straat in keek. Ook heeft zij verklaard dat die man - toen de twee anderen over de schutting klommen - één van de deuren van de Volkswagen Golf heeft geopend, waarna de drie mannen in de auto zijn gestapt en zijn weggereden. Verder is gebleken dat er uit de woning twee laptops zijn ontvreemd. De verdachte is aangehouden, terwijl hij rechts achterin de Volkswagen Golf was gezeten. Op dat moment bleek voor de bijrijdersstoel een laptoptas te liggen met daarin een van de laptops. De tweede laptop lag op de vloer half onder/achter de bestuurdersstoel.

Op grond van het voorgaande is aannemelijk dat de verdachte niet een van de personen is geweest die in de woning is geweest en daar goederen heeft weggenomen. Hij kan dan ook niet als ‘pleger’ van de woninginbraak worden gezien. Verder plegen de zo-even beschreven gedragingen van de verdachte naar het oordeel van het hof in de regel in verband te worden gebracht met medeplichtigheid. Nu onbekend is of en in hoeverre de verdachte betrokken is geweest bij het beramen van de woninginbraak, is het hof van oordeel dat de bijdrage van de verdachte aan het misdrijf onvoldoende substantieel is om hem als medepleger aan te merken.

Subsidiair is aan de verdachte ten laste gelegd de heling van voornoemde gestolen laptops en laptoptas met toebehoren. De enkele aanwezigheid van voornoemde, door anderen, gestolen goederen in de auto waarin ook de verdachte zich bevond, acht het hof onvoldoende voor de vaststelling dat de verdachte een zodanige feitelijke zeggenschap over die goederen had, dat hij die goederen voorhanden had in de zin van artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht (HR 3 april 2007, ECL:NL:HR:2007:AZ8349).

Dit brengt mee dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

Print Friendly and PDF ^

Veroordeling voormalig oncoloog tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden wegens het doen van onjuiste aangiften IB en gewoontewitwassen

Rechtbank Amsterdam 25 november 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:8340 Verdachte werkte in de jaren tachtig en negentig als hoogleraar en afdelingshoofd Interne Oncologie bij zowel de Daniel den Hoed Kliniek als het Academisch Ziekenhuis Rotterdam (thans Erasmus Medisch Centrum). Daarbij ontving hij in zijn hoedanigheid als afdelingshoofd betalingen van de farmaceutische industrie met wie hij contracten sloot om nieuwe medicijnen te testen. De hoogte van deze vergoeding verschilde per contract. Deze betalingen, die – bij gebrek aan contra-indicaties – als inkomsten kunnen worden aangemerkt, werden niet op een van de Nederlandse bankrekeningen van verdachte gestort, maar op Luxemburgse bankrekeningen. Verdachte heeft de saldi van deze Luxemburgse bankrekeningen – en dus het ontvangen inkomen en vermogen – nooit opgegeven in zijn aangiften inkomstenbelasting. De betalingen heeft hij ontvangen van 1986 tot 2005.

Er zijn geen gegevens van de Luxemburgse bankrekeningen bekend van vóór 2002. Vast staat dat er op 31 december 2002 in totaal €2.246.067 op de Luxemburgse bankrekeningen van verdachte stond. Nu verdachte het in Luxemburg ontvangen geld deels heeft gebruikt om te beleggen, is niet meer nauwkeurig te achterhalen welk deel van dit geld rechtstreeks afkomstig is van betalingen door de farmaceutische industrie en welk deel het resultaat is van vermogensaanwas door rendement en beleggingen.

In totaal heeft verdachte in de jaren 2003 tot en met 2013 €2.209.750 contant opgenomen van de Luxemburgse bankrekeningen en €908.331,61 aan deze bankrekeningen onttrokken middels betalingen met zijn creditcard(s). In totaal heeft verdachte in de periode van 2003 tot en met 2013 dus €3.118.081,61 onttrokken aan de Luxemburgse bankrekeningen. Verdachte heeft de Luxemburgse bankrekeningen in 2013 opgeheven, omdat hij begrepen had dat het Luxemburgse bankgeheim zou worden opgegeven. Daartoe heeft hij in 2013 drie keer contant geld opgehaald in Luxemburg en op de plek van het reservewiel (in de achterbak zijn auto) vervoerd naar Nederland. Een aanzienlijk deel van dit geld heeft hij bewaard in de ruimte van de mechanische ventilatie van zijn woning aan de adres .

Verdachte heeft in deze periode contant geld gegeven aan zijn kinderen naam 1 en naam 2 om in hun levensonderhoud te voorzien. Van dat geld betaalden zij ook huur aan verdachte voor de woningen waarin zij verbleven en die aan verdachte toebehoorden. Daarnaast gaf verdachte ook contant geld aan naam 3 mede voor het doen van betalingen namens hem of het overmaken van geld naar zijn bankrekening(en). Ook naam 2 heeft betalingen namens verdachte gedaan. In deze periode heeft verdachte geen geld van zijn Nederlandse bankrekeningen gebruikt voor het doen van boodschappen of het doen van aankopen in kledingwinkels en/of drogisterijen, geen geld van zijn Nederlandse bankrekeningen gebruikt voor het betalen in restaurants of hotels en heeft hij zijn Nederlandse bankrekeningen nauwelijks gebruikt voor het betalen van vaste lasten. Ten slotte heeft verdachte in deze periode ook in totaal €26.250 op zijn Rabobank-betaalrekening en €118.350 op zijn ABN AMRO-betaalrekening gestort.

Tijdens een doorzoeking van de woning van verdachte op 10 juni 2014 is in totaal €785.165 in de woning van verdachte aangetroffen. Het merendeel van dit geld bevond zich in meergenoemde ruimte van het mechanische ventilatiesysteem van de woning. Daarnaast bevond zich ook een aanzienlijk geldbedrag in een envelop in een kastje.

Verdenking

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan

  1. Gewoontewitwassen in de periode van 10 juni 2002 t/m heden, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), voor een totaalbedrag van €5.280.000 of €3.267.000, door van die geldbedragen de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing te verbergen en/of te verhullen, dan wel verborgen of verhuld hebben wie de rechthebbende(n) op die geldbedragen was/waren, en/of wie die geldbedragen voorhanden heeft/hebben gehad, en/of die geldbedragen hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overdragen en/of omgezet en/of van die geldbedragengebruik gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die geldbedragen afkomstig waren uit enig(e) misdrij(f)(ven);
  2. Het doen van onjuiste of onvolledige aangiften inkomstenbelasting in de periode van 1 januari 2003 tot en met 14 maart 2014 in Amsterdam en/of Apeldoorn, althans in Nederland, over de jaren 2003 tot en met 2013, terwijl dat er telkens toe strekte, dat te weinig belasting werd geheven.

Standpunt OM

Onjuiste aangiften inkomstenbelasting

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, nu uit het dossier blijkt dat de aangiften inkomstenbelasting onjuist waren en verdachte dat feit heeft bekend.

Gewoontewitwassen

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde gewoontewitwassen kan worden bewezen.

Standpunt verdediging

Onjuiste aangiften inkomstenbelasting

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, nu verdachte dat feit heeft bekend.

Gewoontewitwassen

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde gewoontewitwassen. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende aangevoerd.

(Laten) storten van bedragen op (Luxemburgse) bankrekeningen

Het geld dat is gestort op de Luxemburgse bankrekeningen was ten tijde van de stortingen nog niet van misdrijf afkomstig. Pas daarna werd het deel dat had moeten worden afgedragen aan de Nederlandse Belastingdienst ‘crimineel’. Het (laten) storten op de Luxemburgse bankrekening van verdachte kan dus niet worden gekwalificeerd als witwashandeling. Bovendien hebben nagenoeg alle stortingen zich voorgedaan voor de ten laste gelegde periode en de inwerkingtreding van het witwasdelict. Ook daarom kan dit deel van de tenlastelegging niet worden bewezen.

Beleggen in effecten / storten beleggersrekening

De Hoge Raad heeft meermalen in zijn witwasjurisprudentie aangegeven dat slechts tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het enkele ‘verwerven’ of ‘voorhanden hebben’ van voorwerpen afkomstig uit eigen misdrijf als kan worden afgeleid dat een verdachte tevens gedragingen heeft verricht die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Als er sprake is van ‘overdragen’, ‘gebruik maken’ of ‘omzetten’ van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen, terwijl dat plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, dan moeten die gedragingen ook een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen gericht karakter hebben.

Door geld volledig transparant te storten van de ene naar de andere bankrekening, werd het vermogen van verdachte slechts van de ‘vestzak naar de broekzak’ verplaatst. Het overmaken van het geld naar de beleggersrekening van verdachte kan daarom niet als witwassen worden gekwalificeerd.

Omzetten giraal in chartaal geld

Door het geld chartaal op te nemen, heeft verdachte niet de werkelijke aard of herkomst van het geld getracht te verhullen. Ook hier is sprake van een ‘vestzak-broekzak constructie’ en is dus geen sprake van ‘omzetten’, maar slechts van het voorhanden hebben van geldbedragen uit eigen misdrijf. De Hoge Raad heeft in de omgekeerde situatie geoordeeld dat met het storten van chartaal geld op een bankrekening geen sprake is van gedragingen die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen. Ook deze handelingen van verdachte kunnen dus niet worden gekwalificeerd als witwassen.

Vervoeren geld uit Luxemburg

Ook hier is sprake van een ‘vestzak-broekzak constructie’ en dus slechts van het voorhanden hebben van geldbedragen uit eigen misdrijf. Er is geen sprake van een op verhulling gerichte handeling. De omstandigheid dat verdachte het geld in een bergruimte voor een reservewiel had gestopt, levert geen verhullend aspect op, nu de Hoge Raad meermaals heeft aangegeven dat het op ongebruikelijke plaatsen bewaren van voorwerpen onvoldoende is om te komen tot een bewezenverklaring van ‘verbergen’ of ‘verhullen’. Het verstoppen van het geld door verdachte zag niet op het verbergen of verhullen van de herkomst van het geldbedrag. Het is immers verre van ongebruikelijk om waardevolle spullen niet in het zicht te laten. Ook deze handelingen kunnen dus niet worden gekwalificeerd als witwassen.

Verstoppen contant geld in woning

De Hoge Raad heeft meermaals aangegeven dat het op ongebruikelijke plaatsen bewaren van voorwerpen onvoldoende is om te komen tot een bewezenverklaring van ‘verbergen’ of ‘verhullen’. Nu niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte het geld heeft verstopt om de herkomst van het geldbedrag te verbergen of te verhullen, kan ook deze handeling niet als witwassen worden gekwalificeerd.

Stortingen op eigen bankrekening

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat door geld deels in porties op een bankrekening te storten, geen sprake is van gedragingen die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen. In het licht van de ‘vestzak-broekzak constructie’ is dus geen sprake van ‘omzetten’, maar slechts van het voorhanden hebben van voorwerpen uit eigen misdrijf.

Overboeken geld van bankrekeningen meerderjarige kinderen en vriendin

Het overboeken van geld naar een bankrekening van een andere persoon is een witwashandeling, mits dit geld uit eigen misdrijf betreft. De transacties aan de kinderen en vriendin van verdachte zijn echter niet voldaan uit het Luxemburgs vermogen, maar vanaf zijn Nederlandse bankrekening. Verdachte ontving als medisch specialist een riant salaris en na zijn pensionering een goed pensioen. Er is dus sprake van een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onaannemelijk aan te merken herkomst van het geld, zodat niet kan worden bewezen dat het overgemaakte geld van enig misdrijf afkomstig was.

Er is ook geen sprake van vermenging van vermogens, nu het bedrag dat verdachte aan de Belastingdienst had moeten afdragen nagenoeg volledig verstopt lag in zijn ventilatiesysteem en verder tot op de cent nauwkeurig kan worden geïndividualiseerd welk bedrag in de ten laste gelegde periode is ‘zwartgewassen’ en welk geld de status ‘legaal’ heeft behouden. De Hoge Raad heeft ten aanzien van vermenging van vermogens als uitgangspunt genomen dat pas als betalingen gedeeltelijk uit opbrengst van een misdrijf zijn gefinancierd en gedeeltelijk uit ander, legaal geld, kan worden gezegd dat die betalingen – mede – uit enig misdrijf afkomstig zijn.

Overboeken geld van bankrekeningen minderjarige kinderen

Fiscaal gezien bestaat er geen onderscheid tussen de bankrekeningen van verdachte en zijn minderjarige kinderen. Voor deze overboekingen geldt dus ook dat er sprake was van een ‘vestzak-broekzak constructie’ en dat er dus geen sprake is van een witwashandeling.

Overboeken geld van en naar eigen bankrekeningen

Ook voor deze overboekingen geldt dat er sprake was van een ‘vestzak-broekzak constructie’ en dat er dus geen sprake is van een witwashandeling.

Geld aanwenden ten behoeve van zichzelf

Het merendeel van de consumptieve betalingen die verdachte in de periode van 1 januari 2007 tot en met 14 maart 2014 heeft gedaan, zijn niet gedaan door middel van contante betalingen of met de Luxemburgse creditcard. Deze betalingen zullen dus zijn gedaan uit zijn salaris dan wel pensioen, zodat niet kan worden bewezen dat de betalingen zijn verricht met geld afkomstig uit enig misdrijf.

In ieder geval kan niet worden bewezen dat de bestedingen op moeilijk traceerbare wijze zouden zijn geschied, omdat het contant of met creditcard betalen van facturen niet als zodanig kan worden gekwalificeerd.

Fiscale nadeel

Enkel het ‘zwartgewassen’ bedrag aan ontdoken belasting kan worden gekwalificeerd als afkomstig uit enig misdrijf. Ongeacht de omvang van het fiscale nadeel, kan er in elk geval nooit meer zijn witgewassen dan verdachte op 10 juni 2002 aan verzwegen vermogen voorhanden had op zijn Luxemburgse bank- en beleggingsrekeningen. Omdat enkel de niet afgedragen inkomstenbelasting afkomstig kan zijn uit enig misdrijf, kan het belastingnadeel niet hoger zijn dan 60% van dat bedrag, te weten €1.320.000. Dit zou echter het geval zijn als de schattingen en de extrapolaties van de belastinginspecteur juist zouden zijn en dat is niet het geval. De belastinginspecteur heeft echter de onbelaste koersstijgingen en beleggingen van verdachte buiten beschouwing gelaten en onterecht de gemiddelde uitgaven die verdachte heeft gedaan in de periode 2002 tot en met 2013 geëxtrapoleerd naar de periode van 1986 tot en met 2001. Gelet op de berekeningen van de verdachte kan er in de periode van 1986 tot en met 2001 maximaal €87.177 per jaar door verdachte zijn verdiend en is het maximale fiscale nadeel – en dus maximale bedrag dat verdachte kan hebben witgewassen – dus slechts €871.770

Oordeel rechtbank

Onjuiste aangiften inkomstenbelasting

De rechtbank acht bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2003 tot en met 14 maart 2014 telkens opzettelijk onjuist en onvolledig aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan door niet te vermelden dat hij inkomsten ontving op zijn Luxemburgse bankrekeningen uit hoofde van zijn Nederlandse werkzaamheden en dat hij uit dat vermogen rendement genoot (mede als gevolg van beleggingen). Hierdoor is een te laag bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting aangegeven.

Gewoontewitwassen

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 10 juni 2002 tot 10 juni 2014 schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.

Vermenging

De Hoge Raad heeft bepaald dat als een vermogensbestanddeel met een criminele herkomst zich binnen het na vermenging gevormde vermogen niet meer laat individualiseren, het geval zich kan voordoen dat het vermogen – en nadien elke betaling daaruit – wordt aangemerkt als (middellijk) gedeeltelijk van misdrijf afkomstig in de zin van de witwasbepalingen. Daarbij heeft de Hoge Raad voorts overwogen dat in situaties waarin het gaat om vermogen dat gedeeltelijk en/of middellijk van misdrijf afkomstig is, een onbegrensde wetstoepassing niet in alle gevallen strookt met de bedoeling van de wetgever en dat moet worden aangenomen dat bepaald gedrag onder omstandigheden niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. Daarbij kan in de beoordeling worden betrokken of sprake is van:

  • een geringe waarde van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel dat met een op legale wijze verkregen vermogen vermengd is geraakt, al dan niet in verhouding tot de omvang van het op legale wijze verkregen deel;
  • een groot tijdsverloop tussen het moment waarop het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel is vermengd met het legale vermogen en het tijdstip waarop het verwijt van witwassen betrekking heeft;
  • een groot aantal of bijzondere veranderingen in dat vermogen in de tussentijd;
  • een incidenteel karakter van de vermenging van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel met het legale vermogen.

In dit geval staat vast dat verdachte een deel van dit geld had moeten afdragen aan de Belastingdienst, als hij in de jaren 1986 tot en met 2001 – en daarna – juiste aangiften inkomstenbelasting had ingediend. Dit deel is dus van misdrijf afkomstig. Thans laat zich – mede doordat verdachte dit geld heeft belegd en dus rendement heeft genoten alsmede omdat er geen bankgegevens zijn van voor 2002 – niet meer individualiseren welk deel van dit geld aan inkomstenbelasting had moeten worden afgedragen. In het kader van het witwassen heeft dit tot gevolg dat het gehele vermogen van verdachte, dat in december 2002 op zijn Luxemburgse bankrekeningen stond en in de jaren daarna (contant of middels creditcard) van die bankrekeningen is opgenomen, dient te worden aangemerkt als deels van misdrijf afkomstig: het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel had een aanzienlijke waarde en de vermenging van de van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen met het legale vermogen had geen incidenteel karakter. Immers vanaf 1986 is de vermenging opgetreden, tussen 1986 en 2002 hebben een groot aantal betalingen vanuit de farmaceutische industrie plaatsgevonden en voorts zijn wijzigingen in het vermogen opgetreden door de beleggingsportfolio van verdachte. De omstandigheid dat het fiscaal nadeel als gevolg van het doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting mogelijk lager is dan het bedrag dat verdachte vanaf 2002 aan zijn Luxemburgse bankrekeningen heeft onttrokken, doet aan het voorgaande niet af.

(Laten) storten van bedragen op (Luxemburgse) bankrekeningen

Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het (laten) storten van geldbedragen op de Luxemburgse bankrekeningen van verdachte en/of Fondation BION op zichzelf niet kan worden gekwalificeerd als een witwashandeling. Op het moment dat deze geldbedragen op deze bankrekeningen werden gestort, had dit geld nog geen criminele herkomst. Pas daarna – op het moment dat verdachte de ontvangst van deze geldbedragen niet opgaf in zijn aangiften inkomstenbelasting – kreeg het deel van dit geld dat verdachte aan de Belastingdienst had moeten afdragen een criminele herkomst. Verdachte zal dus partieel worden vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging.

Beleggen in effecten / storten beleggingsrekening

De rechtbank is van oordeel dat het beleggen van de in Luxemburg ontvangen geldbedragen (door deze over te boeken naar een beleggingsrekening) evenmin kan worden gekwalificeerd als een witwashandeling.

De Hoge Raad heeft in zijn witwasjurisprudentie meermalen aangegeven dat slechts tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het enkele ‘verwerven’ of ‘voorhanden hebben’ van voorwerpen afkomstig uit eigen misdrijf, indien kan worden afgeleid dat de verdachte daarnaast tevens gedragingen heeft verricht die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Deze regel heeft in beginsel geen betrekking op het ‘overdragen’, ‘gebruik maken van’ of ‘omzetten’ van dat voorwerp, tenzij dat plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft.

In dit geval is deze uitzonderingssituatie aan de orde. Weliswaar heeft verdachte gebruik gemaakt van geldbedragen die afkomstig waren van enig misdrijf en die geldbedragen omgezet (in beleggingsproducten), maar naar het oordeel van de rechtbank kan met betrekking tot deze handelingen van verdachte niet worden gesteld dat zij (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geld. Het storten van geld van een rekening-courant op een beleggingsrekening of andersom kan niet worden aangemerkt als verbergen of verhullen. Deze geldbedragen zijn immers constant in Luxemburg – buiten het zicht van de Belastingdienst – gebleven en de criminele herkomst van deze geldbedragen zou ook evident zijn geweest als zicht was gekregen op deze beleggingsrekening of beleggingen. Verdachte zal dus partieel worden vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging.

Overige ten laste gelegde witwashandelingen

De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging, voor zover zij heeft betoogd dat ook ten aanzien van de overige ten laste gelegde witwashandelingen niet kan worden bewezen dat er sprake is geweest van een verhullingshandeling. Hoewel van individuele handelingen, zoals het vervoeren van geldbedragen in een auto op de plek van het reservewiel of het bewaren van geldbedragen in de ruimte van een mechanisch ventilatiesysteem, niet noodzakelijk een verhullende werking uitgaat, kunnen deze handelingen in onderlinge samenhang bezien wel worden gekwalificeerd als witwassen. Verdachte heeft, nadat hij het geld contant – en dus buiten zijn Nederlandse bankrekeningen om – had opgenomen en naar Nederland had vervoerd, dit geld in zijn woning verborgen. Vervolgens heeft hij dit contante geld aan anderen, te weten zijn kinderen naam 1 , naam 2 en naam 4 en een vriendin naam 3 , gegeven en hen daarmee giraal betalingen voor hem of aan hem laten doen. Door deze combinatie van handelingen heeft hij aan het zicht van de autoriteiten onttrokken dat hij betalingen deed met illegaal vermogen en/of gepoogd dat vermogen een legale titel te geven. Ook heeft hij een deel van het contant in Luxemburg opgenomen geld direct op zijn eigen bankrekeningen gestort.

Anders dan door de verdediging is betoogd, kan wel worden bewezen dat de geldbedragen die verdachte contant aan zijn kinderen en naam 3 heeft gegeven ten minste deels afkomstig waren van zijn Luxemburgse bankrekeningen. Dit heeft verdachte immers zelf verklaard. Uit de verklaring van verdachte blijkt bovendien dat van het door hem gebruikte contante geld niet meer individualiseerbaar is, welk deel daarvan afkomstig is van zijn Luxemburgse bankrekeningen en welk deel van zijn Nederlandse bankrekeningen. Ook het contante vermogen dat verdachte vanaf 2002 in Nederland voorhanden heeft gehad, kan, als gevolg van vermenging, dus worden aangemerkt als gedeeltelijk van misdrijf afkomstig.

Anders dan door de officier van justitie betoogd, acht de rechtbank echter niet bewezen dat het gehele Nederlandse vermogen van verdachte door vermenging gedeeltelijk van misdrijf afkomstig is geworden. Zoals hiervoor is overwogen, kan worden bewezen dat een deel van het criminele, contante vermogen van verdachte uiteindelijk – al dan niet via anderen – op zijn bankrekeningen terecht is gekomen. Nu uit het dossier blijkt hoeveel geld verdachte contant van de Luxemburgse bankrekeningen heeft opgenomen, hoeveel hij zelf op zijn bankrekening heeft gestort en hoeveel geld er in de ten laste gelegde periode door zijn kinderen en naam 3 op zijn bankrekening is overgemaakt, is nog wel voldoende individualiseerbaar welk deel van (dat deel van) het vermogen van verdachte van misdrijf afkomstig is en welk deel een legale herkomst heeft.

Geld aanwenden ten behoeve van zichzelf

Hoewel bewezen kan worden dat verdachte (in ieder geval) naam 2 en naam 3 betalingen voor hem heeft laten doen, waarvoor hij het contant geld gaf, en zelf regelmatig contante uitgaven heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat de zinsnede ‘op moeilijk traceerbare wijze’ op grond daarvan niet kan worden bewezen. Verdachte zal dus partieel worden vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging.

Strafmaatverweren

Voldoen belastingschulden

Verdachte heeft de opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2002 tot en met 2013 inclusief rente voldaan. Dat moet matigend werken op de strafmaat.

Coöperatieve houding

Verdachte heeft vanaf het moment dat de FIOD zijn woning doorzocht, al zijn medewerking verleend. Hij heeft zelfs het door hem aangewezen ventilatiekanaal opengeschroefd. De vaststelling van het verschuldigde bedrag aan inkomstenbelasting kon ook plaatsvinden omdat verdachte volledig openheid van zaken heeft gegeven en onverplicht alle relevante bescheiden van zijn bank- en effectenrekening in Luxemburg heeft verstrekt. Dit moet een matigend effect hebben bij de strafoplegging.

Nadeel witwassen

Bij de berekening van het nadeel in deze zaak, moet het nadeel ten gevolge van het witwassen niet naast het overlappende nadeel uit het fiscale misdrijf meegenomen worden.

Uit antwoord van de Staatssecretaris van Justitie (mede namens de Staatssecretaris van Financiën) blijkt dat bij louter fiscale fraude niet strafrechtelijk zal worden vervolgd voor witwassen als gebruik is gemaakt van de inkeerregeling. Hoewel verdachte niet kwalificeert als een tijdige inkeerder, is wel evident dat hij vrijwillig alle relevante bankstukken, inlichtingen, gegevens en aanwijzingen heeft verstrekt aan de Belastingdienst en de officier van justitie. Indien wordt bedacht dat naar aanleiding van het beleid om na inkeer witwassen niet aan te pakken, de Nederlandse fiscus op grote schaal ‘witwast’, past het niet om verdachte hiervoor wel zwaar te straffen.

Ten slotte moet, gelet op het Europese arrest Camilleri, een wettelijke bepaling niet alleen duidelijk zijn, maar ook toegankelijk en voorzienbaar. Dit geldt zowel voor de definitie van het strafbare feit als de straf die daarop is gesteld. Het ontbreken van deze voorzienbaarheid is de laatste reden om niet aanvullend op de strafoplegging voor de fiscale misdrijven ook een straf op te leggen voor het ten laste gelegde witwassen.

Mocht ook tot strafoplegging van witwassen worden gekomen, dan dient te worden meegenomen dat het bedrag dat verdachte op 10 juni 2002 onder zich had en dat kan worden bestempeld als uit enig misdrijf afkomstig maximaal €871.770. – is geweest.

Strafoplegging fiscaal misdrijf boete 50%

Gezien de omstandigheden van deze zaak, zou een boete aan verdachte moeten worden opgelegd. In dat geval moet rekening worden gehouden met het voor zwartspaarders geldende boetebeleid, waarbij aan belastingplichtigen die – nadat zij tegen de lamp zijn gelopen – volledige openheid van zaken geven, slechts een boete van 50% van het maximale boetebedrag wordt opgelegd. Hoewel dit boetebeleid bestemd is voor het geval de onderhavige vergrijpen bestuursrechtelijk zouden zijn afgedaan, is dit beleid te beschouwen als het bestuursrechtelijke sequeel van artikel 44a van het Wetboek van Strafrecht, waarin als grond voor strafvermindering het afleggen van een verklaring die een belangrijke bijdrage vormt voor de opsporing of vervolging van misdrijven wordt genoemd.

Impact strafrechtelijke vervolging / te late inkeer / leeftijd verdachte

Deze zaak betreft in de kern slechts een te late inkeerzaak. Het was dan ook een zeer onprettige verrassing dat verdachte op de voorpagina van de Telegraaf als ‘graaiende dokter’ werd gepresenteerd, waarbij werd verwezen naar een paginagrote en stemming makende publicatie. De journaliste die de verdediging benaderde, gaf aan van het Openbaar Ministerie alle ins en outs van de zaak, inclusief de volledige personalia van verdachte, te hebben ontvangen. Door de door het Openbaar Ministerie ingezette mediahype is dus publiekelijk karaktermoord gepleegd. Omdat het Openbaar Ministerie hier actief aan heeft bijgedragen, dient deze zaak te worden afgedaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, althans dient deze actie sterk matigend op een op te leggen straf te werken.

Er is vanuit maatschappelijk perspectief ook geen enkele noodzaak om verdachte te bestraffen door middel van het opleggen van een gevangenisstraf. Als de overheid inkeerders immers nagenoeg straffeloos schoon schip laat maken, bestaat er vanuit de samenleving kennelijk geen behoefte om inkeerders anders te bestraffen dan in de portemonnee.

Het achterliggende doel van het door het Openbaar Ministerie met veel bombarie in de media presenteren van deze zaak is een politieke. Daardoor worden niet ingekeerde Nederlanders bang gemaakt. Hoewel dat doel wel begrijpelijk is, neemt dat niet weg dat deze zaak al maanden geleden buitengerechtelijk had kunnen zijn afgedaan. Dit zou de lichamelijke en geestelijke gezondheid van verdachte aanzienlijk beter hebben gedaan. Gezien alle strafmatigende aspecten in deze zaak, was er alle reden om te spreken van een uitzonderingsgeval en de zaak administratiefrechtelijk, door middel van oplegging van een vergrijpboete, af te doen. Er moet alsnog conform die afdoeningsmogelijkheid worden geoordeeld en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Zeker nu het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf ertoe zou leiden dat de laatste vitale levensjaren van de bijna 70 jarige verdachte zullen worden ontnomen. Dat zou een disproportionele straf zijn voor een verder keurige en coöperatieve verlate inkeerder.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: Gewoontewitwassen.
  • Feit 2: Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden.

Verdachte heeft zich vanaf 1986 tot en met 2013 schuldig gemaakt aan belastingfraude door op geen enkel moment in zijn aangiften inkomstenbelasting op te geven dat hij in Luxemburg inkomsten genoot of had genoten uit Nederlandse werkzaamheden en als gevolg daarvan vermogen bezat in Luxemburg. Verdachte heeft welbewust gekozen om te (blijven) frauderen, zelfs na het invoeren van de inkeerregeling.

Verdachte heeft daarnaast zijn door belastingontduiking verkregen vermogen witgewassen.

De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel van de Justitiële Documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank merkt evenwel op dat verdachte feitelijk vanaf 1986 jaarlijks recidiveerde door telkens opnieuw een onjuiste aangifte inkomstenbelasting te doen en ondanks meerdere mogelijkheden daartoe nooit vrijwillig is ingekeerd. Het is louter aan het ingrijpen van de FIOD en het Openbaar Ministerie te danken dat het frauduleuze handelen van verdachte is beëindigd. De rechtbank zal echter in strafmatigende zin rekening houden met de coöperatieve houding van verdachte na de doorzoeking op 10 juni 2014. Verdachte heeft toen vrijwillig een groot aantal documenten met betrekking tot zijn Luxemburgse bankrekeningen ter beschikking gesteld en daarmee een aanzienlijk deel van het in het dossier aanwezige bewijs tegen zichzelf aangeleverd.

Anders dan door de verdediging betoogd, zal de rechtbank de media-aandacht voor de zaak tegen verdachte niet strafmatigend meewegen. De media-aandacht die aan deze zaak is gegeven, is naar het oordeel van de rechtbank inherent aan de verantwoordelijke, voorbeeldfunctie die de verdachte heeft bekleed, zeker gelet op het kwalijke karakter van het bewezenverklaarde feit. Ook de omstandigheid dat uit het dossier zou zijn gelekt naar de media, werkt niet strafmatigend, nu niet kan worden vastgesteld door wie is gelekt. Ten slotte heeft ook de omstandigheid dat er beslagen liggen op (een groot deel van) het vermogen van verdachte, geen strafmatigend effect, nu dat een direct en logisch gevolg is van het frauduleuze handelen van verdachte en hij dat dus aan zichzelf te wijten heeft.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

Print Friendly and PDF ^

Opheffing voorlopige maatregel onderbewindstelling (ex art. 29 WED) na tweetal controles

Gerechtshof Den Haag 15 juli 2015, 09-994522-14, 09-994523-14, 09-994524-14 en 09-994527-14 (niet gepubliceerd) Bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 28 april 2015 is appellant veroordeeld ter zake van het meerdermalen niet voldoen aan de plicht om dieren te registeren overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren.

Omdat de rechtbank van oordeel was dat er tegen appellant ernstige bezwaren waren gerezen en dat de belangen die door het vermoedelijk overtreden voorschrift worden beschermd een onmiddellijk ingrijpen vereisten, heeft de rechtbank bij aparte beslissing als voorlopige maatreel als bedoeld in art. 29 WED met onmiddellijke ingang de onderbewindstelling van de onderneming van appellant bevolen.

Namens appellant is tegen die aparte beslissing hoger beroep ingesteld en is verzocht om opheffing van de voorlopige maatregel.

Beoordeling

Gebleken is dat, nadat de onderbewindstelling als voorlopige maatregel is bevolen, met betrekking tot de dieren die appellant houdt op twee tijdstippen een controle is uitgevoerd. Tijdens die controles bleek dat de registratie van de dieren in orde was. Er werden geen nalatigheden geconstateerd.

De advocaat-generaal heeft in raadkamer medegedeeld dat in de toekomst controles zullen worden blijven uitgevoerd. Gelet op het vorenstaande ziet het hof – met de AG en de verdediging – geen reden om de voorlopige maatregel van onderbewindstelling te laten voortduren.

Het hof vernietigt de beslissing van de Rechtbank Den Haag waarin de onderbewindstelling van de onderneming van appellant is bevolen en heft de voorlopige maatregel met onmiddellijke ingang op.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

Witwassen: geldbedragen afkomstig uit eigen misdrijf, toepassing buitenwettelijke kwalificatieuitsluitingsgrond

Gerechtshof Amsterdam 27 oktober 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4699 Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen.

Hetzelfde hof heeft bij arrest van dit hof van 22 juni 2010 de verdachte en medeverdachte onherroepelijk veroordeeld voor afpersingen. De in de tenlastelegging (onder 2 sub A) genoemde geldbedragen zijn afkomstig van deze afpersingen zodat deze geldbedragen uit eigen misdrijf afkomstig zijn.

In het geval dat het witwassen betrekking heeft op voorwerpen onmiddellijk afkomstig uit eigen misdrijf, dient er sprake te zijn van een handeling die erop is gericht om de crimineel verkregen voorwerpen veilig te stellen. Indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de voorwerpen, kan die gedraging niet als witwassen worden gekwalificeerd. In dergelijke gevallen moet sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerpen gericht karakter heeft.

Nu niet kan worden vastgesteld dat het verwerven of het voorhanden hebben van de geldbedragen een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst gericht karakter heeft gehad, kan het onder 2 sub A bewezen verklaarde feit niet als witwassen worden gekwalificeerd, zodat de verdachte ten aanzien hiervan dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

Art. 12 Sv-klacht tegen niet-vervolgen OvJ ter zake van beïnvloeden van de vrijheid van een opsporingsambtenaar om naar waarheid een verklaring t.o.v. een rechter af te leggen en ter zake van meineed m.b.t. dat feit

Gerechtshof Den Haag 27 oktober 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3206 Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie van het Landelijk Parket te Rotterdam om beklaagde niet te vervolgen ter zake van het opzettelijk beïnvloeden van de vrijheid van een persoon om naar waarheid of geweten een verklaring ten overstaan van een rechter of een ambtenaar af te leggen en ter zake van meineed.

Feiten

Bij een aan de hoofdofficier van justitie te Groningen gerichte brief van 22 oktober 2013 heeft klager door tussenkomst van zijn raadsman aangifte gedaan tegen beklaagde ter zake van het opzettelijk beïnvloeden van de vrijheid van een persoon om naar waarheid/naar geweten een verklaring ten overstaan van een rechter of een ambtenaar af te leggen en meineed op 20 augustus 2013 en 16 september 2013.

Klager stelt dat het contact van beklaagde in zijn toenmalige functie van officier van justitie met de getuige, een opsporingsambtenaar, te weten het samen lunchen en het, gezamenlijk in een kamer gezeten, bespreken van de door de griffier opgemaakte weergave van de daarvoor door de getuige ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring, kan worden geduid als opzettelijke beïnvloeding van een getuige als bedoeld in artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht. Voorts stelt klager dat beklaagde tijdens bevragingen door de rechter-commissaris over dat contact opzettelijk in strijd met de waarheid heeft verklaard en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan meineed als bedoeld in artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht.

Ter zitting in raadkamer heeft beklaagde een verklaring afgelegd over de gang van zaken met betrekking tot het lunchen met de getuige, het plaatsnemen in dezelfde ruimte als de getuige en het in die ruimte met hem doornemen van het conceptverslag van de daarvoor door de getuige afgelegde verklaring.

Beklaagde heeft verklaard dat, hoewel hij beseft dat de gang van zaken achteraf bezien ongelukkig is geweest, hij op geen enkele wijze de intentie heeft gehad om de getuige te beïnvloeden of hem woorden in de mond te leggen.

Beklaagde heeft verklaard dat hij de getuige er enkel op heeft gewezen dat de weergave van diens verklaring, zoals door de griffier opgenomen in het conceptverslag, naar zijn mening in enkele passages niet overeenkwam met zijn afgelegde verklaring en op bepaalde punten onvoldoende duidelijk weergaf wat door de getuige - in aanwezigheid van beklaagde - was verklaard.

Ten aanzien van het verwijt dat beklaagde samen met de getuige buiten de rechtbank een broodje had genuttigd en dat hij zich heeft opgehouden in dezelfde wachtkamer als waar de getuige aanwezig was heeft beklaagde gemotiveerd verklaard dat hij door toedoen van anderen in die situaties terechtkwam. Volgens beklaagde werden hij en de getuige niet toegelaten tot het bedrijfsrestaurant van de rechtbank zodat zij ergens in de buurt een gelegenheid moesten zoeken. Omdat de getuige aangaf niet bekend te zijn in Groningen, heeft hij - beklaagde - die er wel bekend was de getuige meegenomen naar een broodjeszaak, mede omdat er weinig tijd was. Na terugkomst was hij door medewerkers van de rechter-commissaris samen met de getuige in een glazen (wacht)ruimte geplaatst.

Met betrekking tot de feiten verwijst het hof voor het overige kortheidshalve naar het dossier, met name naar de weergave daarvan in het door de Rijksrecherche opgestelde proces-verbaal d.d. 27 februari 2014 en het in opdracht van de betrokken rechter-commissaris opgemaakte proces-verbaal van verrichtingen en bevindingen (mede omvattende verhoor getuigen) met bijlagen d.d. 16 september 2013, nu de feiten gelet op de behandelingen in raadkamer zowel bij klager als beklaagde genoegzaam bekend zijn.

Beoordeling

Naar het oordeel van het hof bieden de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in raadkamer geen enkel aanknopingspunt voor de verdenking als bedoeld in artikel 27 Sv dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbare beïnvloeding van een getuige als bedoeld in artikel 285a Sr en meineed.

Met name bevat het dossier, gezien de daarin opgenomen verklaringen van rechtstreeks betrokkenen bij het getuigenverhoor en de gang van zaken van hetgeen daarna volgde en gelet op een kopie van het conceptverslag van de griffier waarop handgeschreven kanttekeningen te lezen zijn, geen feiten of omstandigheden waaruit ten aanzien van beklaagde een redelijke vermoeden voortvloeit van schuld aan het kennelijk beïnvloeden van de vrijheid van een getuige om naar waarheid te verklaren.

Het hof komt tot dezelfde constatering ten aanzien van het verwijt dat beklaagde bij het afleggen van een verklaring over de verweten gang van zaken zich schuldig heeft gemaakt aan meineed. Voor de door klager verlangde strafvervolging is dan ook geen enkele basis.

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het besluit om geen strafvervolging tegen beklaagde in te stellen in stand dient te blijven, zij het wellicht op andere grondslag voor de sepotbeslissing met bijbehorende codering, zulks opdat de justitiële documentatie ten aanzien van beklaagde een weergave kan bieden van het oordeel van het hof.

Het hof is dan ook van oordeel dat het beklag dient te worden afgewezen.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^