Stand van zaken Wetgevingsprogramma Herijking Faillissementsrecht

Gisteren heeft Opstelten de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van het Wetgevingsprogramma Herijking Faillissementsrecht en wat de beoogde planning voor het komende half jaar is. Dit programma uit drie pijlers, namelijk (i) de bestrijding van faillissementsfraude, (ii) de bevordering van het reorganiserend vermogen van bedrijven en (iii) de modernisering van de faillissementsprocedure. Binnen binnen deze pijlers wordt gewerkt aan verschillende wetsvoorstellen.

Bestrijding van faillissementsfraude

Deze pijler behelst maatregelen die beogen laakbaar handelen bij of voorafgaand aan faillissementen aan te pakken. De betreffende maatregelen vinden hun weerslag in drie wetsvoorstellen, namelijk:

  1. de introductie van de mogelijkheid tot oplegging van een civielrechtelijk bestuursverbod,
  2. de herziening van het strafrechtelijk faillissementsrecht, en
  3. de versterking van de positie van de curator.

Het eerste wetsvoorstel, het civielrechtelijk bestuursverbod, is op 1 september 2014 ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2013/14, 34 011). De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 4 november jl. verslag uitgebracht. Hieruit blijkt brede steun voor het voorstel bij de aan het woord zijnde fracties, maar ook dat er nog de nodige (uitvoerings)technische en feitelijke vragen bij de Kamer leven. De nota naar aanleiding van het verslag zal begin 2015 bij de Tweede Kamer worden ingediend.

Het tweede wetsvoorstel, de herziening van het strafrechtelijk faillissementsrecht, is op 18 juli 2014 bij de Kamer ingediend (Kamerstukken II 2013/14, 33 994). Ook over dit wetsvoorstel heeft de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie inmiddels verslag uitgebracht. Hieruit blijkt brede steun voor het voorstel bij de verschillende fracties. Evenwel werd ter verdere verduidelijking en afweging ook een aantal vragen gesteld over onderdelen van het wetsvoorstel en over de effecten in de (opsporings)praktijk. De nota naar aanleiding van het verslag zal begin 2015 aan de Kamer worden verzonden.

De reacties op het derde wetsontwerp, de versterking van de positie van de curator, dat zowel gaat over versterking van de informatiepositie van de curator als de introductie van een fraudesignalerende taak voor curatoren, worden op dit moment nog verwerkt. Dat proces is nagenoeg afgerond. De inzet is om het uiterlijk eind januari 2015 voor advies voor te leggen aan de Afdeling Advisering van de Raad van State.

Bron: TK Wetgevignsprogramma Herijking Faillissementsrecht

Voor meer informatie:

Print Friendly and PDF ^

Faillissementsfraude: Feitelijke leiding geven aan eenvoudige bankbreuk, begaan door een rechtspersoon

Rechtbank Rotterdam 3 december 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:9853

De verdachte heeft als feitelijk leidinggever van de bestuurder van een rechtspersoon niet voldaan aan zijn wettelijke verplichting om de administratie van die rechtspersoon te bewaren, waardoor hij niet aan een andere wettelijk verplichting kon voldoen, te weten het aan de curator overhandigen van de administratie toen die rechtspersoon in staat van faillissement was verklaard.

Dergelijk handelen belemmert de curator in het uitoefenen van zijn taken. Door geen administratie te kunnen overhandigen is een curator immers niet in staat om eventuele rechten van de rechtspersoon op derden vast te stellen en deze waar mogelijk te incasseren.

Namens de verdachte is bepleit hem vrij te spreken van het subsidiair onder B ten laste gelegde. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte in de ten laste gelegde periode psychisch in de war was vanwege problemen in zijn privé situatie. Hierdoor kan hem niet worden verweten dat hij de administratie van bedrijf niet heeft bewaard en na faillissement van bedrijf niet ter beschikking heeft kunnen stellen aan de curator.

De rechtbank overweegt het volgende.

De verdachte heeft als bestuurder de rechtspersoon overgenomen. Hij bewaarde de administratie van bedrijf in zijn huurwoning. De verdachte heeft verklaard dat hij op enig moment naar het buitenland is vertrokken vanwege problemen in zijn privé situatie. Hij heeft zijn huurwoning met daarin de administratie van bedrijf achtergelaten en daar niet meer naar omgekeken. De huurwoning is vervolgens ontruimd en de administratie van bedrijf is enige tijd later vernietigd.

Als ondernemer had de verdachte zich te houden aan de wettelijke bepalingen die gelden voor het drijven van een onderneming. De door de verdachte geschetste privé problematiek ontslaat hem niet van zijn wettelijke verplichting om de administratie van zijn bedrijf gedurende meerdere jaren te bewaren. De verdachte is, zonder enige moeite te doen om de administratie van bedrijf veilig te stellen, voor langere tijd naar het buitenland vertrokken. Dat de administratie in de tussentijd is vernietigd en hij na het faillissement van bedrijf de administratie niet meer aan de curator ter beschikking kon stellen, is dan ook aan hem te wijten. Dat hij destijds zeer ernstige problemen had op het persoonlijke vlak, doet daaraan niet af.

De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair onder B ten laste gelegde.

Voor zover de verdediging heeft beoogd te betogen dat het feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend vanwege zijn psychische toestand in 2007, wordt dit beroep verworpen. Het is niet aannemelijk geworden dat de verdachte destijds in een zodanige toestand verkeerde dat van hem niet gevergd kon worden dat hij maatregelen nam om de administratie veilig te stellen. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 40 uren.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^

Faillisementsfraude: veroordeling wegens feitelijke leiding geven aan bedrieglijke bankbreuk. Curator stelt zich als bp ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers in het faillissement.

Rechtbank Rotterdam 3 december 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:9851

Namens de verdachte is vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte op 1 oktober 2012 een hartaanval heeft gehad en dat hij in de periode daarna veel lichamelijke maar ook psychische klachten heeft gehad. Desondanks is hij doorgegaan met werken voor bedrijf. Dat heeft geleid tot vele slordigheden in de door hem gevoerde bedrijfsadministratie. De verdachte heeft een deel van die administratie in een garagebox opgeslagen. Hij heeft deze garagebox samen met een vriend leeggeruimd en de administratie is toen waarschijnlijk weggegooid. De verdachte was zich daar niet van bewust door zijn geestelijke gesteldheid. Het andere deel van de administratie had hij opgeslagen in de kelderbox van zijn woning, maar dat was op enig moment verdwenen. De verdachte heeft de administratie niet kunnen aanleveren bij de curator, maar dat is niet opzettelijk gebeurd. Er is geen sprake van handelen van de verdachte ter bedrieglijke verkorting van de rechter van zijn schuldeisers, aldus de verdediging.

De rechtbank overweegt het volgende.

Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers, waarbij voorwaardelijk opzet voldoende is. Voor het bewijs van voorwaardelijk opzet is tenminste vereist dat de handelingen van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan.

De verdachte was werkzaam als bedrijfsleider bij bedrijf en voerde tevens de administratie voor het bedrijf. De verdachte heeft twee keer eerder een faillissement van zijn eigen eenmanszaak meegemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank behoorde de verdachte derhalve te weten dat op hem de wettelijke verplichting rustte om de administratie van een bedrijf meerdere jaren te bewaren, onder meer omdat in het geval dat het bedrijf failliet zou gaan, de curator zonder een (deugdelijke) administratie geen volledig zicht zou hebben op de baten en lasten alsmede vermogensbestanddelen van de gefailleerde en de curator als gevolg daarvan niet zou weten wat hij aan wie kon toedelen. Hetgeen tot gevolg zou kunnen hebben dat schuldeisers daardoor zouden worden benadeeld.

Dat er een grote kans was dat het bedrijf failliet zou gaan, moet voor de verdachte duidelijk zijn geweest. Hij heeft verklaard dat het sinds 1 oktober 2012 financieel steeds slechter ging met het bedrijf vanwege zijn slechte gezondheid en omdat er nauwelijks werk voor hem was. Hij heeft naar eigen zeggen een jaar lang “zijn kop in het zand gestoken”.

Desondanks heeft de verdachte er niets aan gedaan om de administratie van bedrijf zorgvuldig te bewaren. Integendeel, hij was erbij aanwezig toen een deel van de administratie (waarschijnlijk) werd weggegooid en hij heeft (in ieder geval) niets gedaan om te voorkomen dat de administratie in het ongerede raakte. Het feit dat hij een moeilijke periode doormaakte wegens gezondheids- en privéproblematiek doet hier niets aan af.

Door het niet (zorgvuldig) bewaren van de administratie van bedrijf, en zelfs een deel daarvan weg te gooien, heeft de verdachte, zeker gezien zijn eerdere ervaringen met het failliet gaan van een bedrijf, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de schuldeisers hierdoor in het faillissement zouden kunnen worden benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden.

De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzet, in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de verkorting van de rechter van de schuldeisers.

Het verweer wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Feitelijke leiding geven aan bedrieglijke bankbreuk.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan bedrieglijke bankbreuk. Hij heeft de administratie gevoerd voor het bedrijf waar hij bedrijfsleider van was, maar deze administratie, in strijd met de wettelijke verplichtingen daartoe, niet bewaard, waarschijnlijk zelfs deels weggegooid, en daardoor, nadat het bedrijf failliet was gegaan, de administratie niet ter beschikking kunnen stellen aan de curator.

De verdachte heeft zich bij het plegen van dit feit niets aangetrokken van de belangen van anderen. Door zijn handelen heeft de verdachte het de curator onmogelijk gemaakt om het faillissement op de juiste wijze af te wikkelen en correct te kunnen vaststellen wat er onder welke schuldeiser moet worden verdeeld.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^

Ex-directeur Groen Invest vrijgesproken van faillissementsfraude

De rechtbank Oost-Brabant heeft de 70-jarige ex-directeur van het Veldhovense Groen Invest BV vrijgesproken van faillissementsfraude. Ook krijgt de man geen straf voor het zonder vergunning aanbieden van beleggingsobjecten.

Groen Invest en haar dochtervennootschappen verkochten vanaf 1996 rechten op kapopbrengsten van robiniabomen. In totaal werd voor ruim 70 miljoen euro verkocht aan zo’n 5500 particuliere beleggers. Toen het bedrijf in mei 2009 failliet ging, deed de curator aangifte tegen de voormalig directeur voor onder meer faillissementsfraude. De man onttrok als directeur van Groen Invest en de dochtervennootschappen grote geldbedragen aan de onderneming. Hij zag daar geen bezwaar in, omdat hij zelf een veel groter bedrag aan de onderneming had uitgeleend.

Vrijspraak

Volgens de rechtbank wist de directeur op het moment van de onttrekkingen nog niet dat zijn bedrijf failliet zou gaan. Een oorzaak van het faillissement is volgens de rechtbank de weigering van een vergunning, waardoor het bedrijf versneld geld moest terugbetalen aan de beleggers. Een andere oorzaak van het faillissement acht de rechtbank de uitkomst van een procedure tegen een oud-aandeelhouder. Groen Invest moest hem vier miljoen euro betalen. Vijf dagen na deze veroordeling is het bedrijf failliet verklaard. Omdat de ex-directeur het geld ruim voor deze beide gebeurtenissen overmaakte, kan volgens de rechtbank niet worden gesteld dat hij het faillissement toen al had moeten zien aankomen en door de overmakingen de schuldeisers bewust benadeelde. De rechtbank spreekt hem daarom vrij van faillissementsfraude.

Tijdens de behandeling van de strafzaak bleek overigens dat de man de onttrokken bedragen wel aan de curator moest terugbetalen. Dat besliste het gerechtshof ’s-Hertogenbosch al eerder in een civiele procedure.

Niet strafbaar

Verder wordt de ex-directeur verweten dat hij van maart tot mei 2009 leiding gaf aan een dochtervennootschap die toen zonder vergunning beleggingsobjecten aanbood. De rechtbank oordeelt echter dat dit de man niet kan worden toegerekend. Hij had in deze korte periode geen aanvaardbare mogelijkheid om anders te handelen. De man is daarom niet strafbaar en wordt hiervoor ontslagen van alle rechtsvervolging.

Print Friendly and PDF ^

Verdachte en zijn mededader hebben niet voldaan aan administratieverplichting en zij hebben een deel van de inventaris aan de failliete onderneming onttrokken

Gerechtshof Den Haag 19 november 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3849

De verdachte en zijn mededader hebben niet voldaan aan de verplichting om de administratie van hun onderneming te blijven voeren. Voorts hebben de verdachte en zijn mededader een deel van de inventaris aan de failliete onderneming onttrokken, waardoor deze buiten het beheer van de curator werd gehouden. Daardoor hebben zij de afwikkeling van het faillissement bemoeilijkt en andere crediteuren van de onderneming benadeeld. De verdachte heeft zich voorts meermalen schuldig gemaakt aan diverse vormen van valsheid in geschrift. De verdachte heeft samen met een ander op verschillende adressen ook hennepplanten aanwezig gehad. Tenslotte heeft de verdachte samen met een ander getracht een getuige te beïnvloeden.

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het bij dagvaarding I onder 1 tot en met 6 en het bij dagvaarding II ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis bevolen en is beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.

De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Bewezenverklaring

  • Dagvaarding I onder 1: Bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen.
  • Dagvaarding I onder 2: Valsheid in geschrift.
  • Dagvaarding I onder 3: Opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
  • Dagvaarding I onder 4: Opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
  • Dagvaarding I onder 5: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
  • Dagvaarding II: Medeplegen van opzettelijk bij geschrift zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet dat die verklaring zal worden afgelegd.

Strafoplegging

Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijke met een proeftijd van 2 jaar.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^